ECLI:NL:RVS:2005:AU6204

Raad van State

Datum uitspraak
9 november 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200507805/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • K. Brink
  • D.A.B. Montagne
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening in milieuvergunning voor rundveebedrijf

Op 21 juli 2005 verleende het college van burgemeester en wethouders van Someren aan vergunninghouders een vergunning voor het oprichten en in werking hebben van een rundveebedrijf op een specifieke locatie. Tegen dit besluit hebben verzoekers op 31 augustus 2005 beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij zij tevens verzochten om een voorlopige voorziening. Dit verzoek werd behandeld op 28 oktober 2005, waarbij de verzoekers vertegenwoordigd waren door ir. A.K.M. van Hoof en de verweerder door S.H.M. Lammers, ambtenaar van de gemeente. Ook vergunninghouders waren aanwezig, vertegenwoordigd door mr. P.P.A. Bodden, advocaat te Nijmegen.

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, mr. K. Brink, oordeelde dat het verzoek om een voorlopige voorziening een voorlopig karakter heeft en niet bindend is voor de bodemprocedure. De verleende vergunning betreft de oprichting van vier nieuw te bouwen stallen voor rosékalveren, waarvoor een bouwvergunning vereist is. Het is vastgesteld dat vergunninghouders nog geen bouwvergunning hebben aangevraagd en dat zij de uitspraak in de hoofdzaak willen afwachten voordat zij deze aanvraag indienen.

Aangezien de vergunning niet in werking kan treden zonder de vereiste bouwvergunning en er geen verzoek om een bouwvergunning is gedaan, concludeerde de Voorzitter dat er geen spoedeisend belang is voor het treffen van een voorlopige voorziening. Daarom werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 9 november 2005.

Uitspraak

200507805/2.
Datum uitspraak: 9 november 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekers], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Someren,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 21 juli 2005 heeft verweerder aan [vergunninghouders] een vergunning als bedoeld in artikel 8.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wet milieubeheer verleend voor het oprichten en in werking hebben van een rundveebedrijf gelegen aan de [locatie] te [plaats].
Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 31 augustus 2005, bij de Raad van State ingekomen op 6 september 2005, beroep ingesteld.
Bij brief van 31 augustus 2005, bij de Raad van State ingekomen op 6 september 2005, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 28 oktober 2005, waar verzoekers, vertegenwoordigd door ir. A.K.M. van Hoof, in aanwezigheid van [gemachtigde], en verweerder, vertegenwoordigd door S.H.M. Lammers, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
Voorts zijn als partij gehoord vergunninghouders, vertegenwoordigd door mr. P.P.A. Bodden, advocaat te Nijmegen.
2.    Overwegingen
2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2.    De bij het bestreden besluit verleende vergunning heeft betrekking op een rundveebedrijf. Ten behoeve van deze activiteit worden op het terrein van de inrichting onder meer vier nieuw te bouwen stallen voor rosékalveren opgericht. Voor deze oprichting is, zo blijkt uit de stukken en het ter zitting verhandelde, een bouwvergunning vereist.
2.3.    In artikel 20.8 van de Wet milieubeheer is, voorzover hier van belang, bepaald dat een besluit als het onderhavige - waarin de vergunning betrekking heeft op het oprichten of veranderen van een inrichting, dat tevens is aan te merken als bouwen in de zin van de Woningwet - niet eerder in werking treedt dan nadat de betrokken bouwvergunning is verleend.
2.4.    Vaststaat dat nog geen aanvang is gemaakt met de oprichting van voornoemde stallen. Uit de stukken en het ter zitting verhandelde is gebleken dat door vergunninghouders nog geen verzoek om een bouwvergunning is gedaan. Vergunninghouders hebben dienaangaande ter zitting gesteld dat zij, alvorens tot het aanvragen van een bouwvergunning over te gaan, de uitspraak in de hoofdzaak ten aanzien van het thans bestreden besluit willen afwachten.
Zolang geen bouwvergunning is verleend, treedt het bestreden besluit, gelet op het bepaalde in artikel 20.8 van de Wet milieubeheer, niet in werking. Gelet hierop en nu is gebleken dat geen bouwvergunning zal worden aangevraagd, en derhalve verleend, voordat de Afdeling de ingestelde beroepen tegen de onderhavige milieuvergunning heeft behandeld, bestaat er geen grond voor het oordeel dat onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, vereist dat een voorlopige voorziening wordt getroffen.
2.5.    Gezien het vorenstaande ziet de Voorzitter aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, ambtenaar van Staat.
w.g. Brink    w.g. Montagne
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 november 2005
374.