ECLI:NL:RVS:2005:AU6209

Raad van State

Datum uitspraak
16 november 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200410342/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursdwang en niet-ontvankelijkheid van beroep tegen intrekking besluit

In deze zaak gaat het om een beroep tegen een besluit van het dagelijks bestuur van het waterschap De Dommel, waarbij bestuursdwang is toegepast op de slachterij van appellante. Het besluit van 15 juli 2004, waarbij bestuursdwang werd toegepast vanwege het lozen van afvalwater zonder vergunning, werd op schrift gesteld. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het bezwaar werd deels ongegrond verklaard. Vervolgens heeft verweerder het besluit van 15 juli 2004 ingetrokken op 3 juni 2005. Appellante heeft hiertegen beroep ingesteld, maar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft geoordeeld dat appellante geen processueel belang meer heeft bij een inhoudelijk oordeel over de rechtmatigheid van het ingetrokken besluit. Dit komt doordat verweerder in een separaat besluit heeft erkend schade te moeten vergoeden aan appellante, en appellante heeft bevestigd dat zij in deze procedure geen andere schade stelt dan in het kader van dat beroep. Hierdoor is het beroep niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin op 16 november 2005.

Uitspraak

200410342/1.
Datum uitspraak: 16 november 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te [plaats], gemeente [plaats],
en
het dagelijks bestuur van het waterschap De Dommel,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 15 juli 2004, kenmerk U-04-06075, heeft verweerder zijn beslissing om op 7 juli 2004 bestuursdwang toe te passen met betrekking tot de slachterij van appellante op het adres [locatie] te [plaats], vanwege het lozen van afvalwater zonder de daartoe vereiste vergunning krachtens de Wet verontreiniging oppervlaktewateren, alsnog op schrift gesteld.
Bij besluit van 8 november 2004, kenmerk U-04-08951, verzonden op 9 november 2004, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard wat het aangezegde kostenverhaal betreft. Voor het overige is het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 16 december 2004, bij de Raad van State per faxbericht ingekomen op dezelfde datum, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 17 februari 2005.
Bij besluit van 3 juni 2005, kenmerk U-05-03976, heeft verweerder het besluit van 15 juli 2004 ingetrokken.
Bij brief van 22 augustus 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van verweerder. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 oktober 2005, waar appellante, vertegenwoordigd door [gemachtigden], en verweerder, vertegenwoordigd door mr. A.P.J. van Leengoed, ambtenaar van het waterschap, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Vooreerst dient te worden beoordeeld of appellante nog een processueel belang heeft bij een inhoudelijk oordeel over de rechtmatigheid van de bestreden beslissing op het tegen het besluit van 15 juli 2004 gemaakte bezwaar, nu het laatstgenoemde besluit is ingetrokken.
Blijkens de stukken heeft verweerder, conform zijn aankondiging in het bestreden besluit, in een separaat besluit beslist op de door appellante gestelde schade als gevolg van de toegepaste bestuursdwang. In dit besluit heeft verweerder erkend dat hij gehouden is om tot vergoeding van schade over te gaan. Tegen dat besluit is door appellante bezwaar gemaakt. Tegen het daarop genomen besluit heeft appellante beroep ingesteld, wat betreft de hoogte van de te vergoeden schade. Ter zitting heeft appellante bevestigd dat zij in het kader van de onderhavige procedure niet meer of andere schade stelt dan zij in het kader van dat beroep heeft gedaan.
Gezien het vorenstaande heeft appellante naar het oordeel van de Afdeling geen processueel belang meer bij een inhoudelijk oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit.
2.2.    Het beroep is niet-ontvankelijk.
2.3.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, Voorzitter, en mr. J.R. Schaafsma en mr. W.D.M. van Diepenbeek, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van Staat.
w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd    w.g. Van Heusden
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 november 2005
163-442.