ECLI:NL:RVS:2005:AU6224

Raad van State

Datum uitspraak
16 november 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200501718/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • W. van den Brink
  • B. Klein Nulent
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursdwang en handhaving van bestemmingsplan door college van burgemeester en wethouders van West Maas en Waal

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van West Maas en Waal (hierna: appellant) tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Arnhem. Het appellant had op 6 oktober 2003 een besluit genomen waarbij de BV werd aangeschreven om de strijdigheid met het bestemmingsplan 'Buitengebied' en de Woningwet op te heffen. De voorzieningenrechter had in zijn uitspraak van 11 januari 2005 het beroep van de BV gegrond verklaard en het besluit van appellant vernietigd, wat leidde tot het hoger beroep van appellant.

De Raad van State heeft op 16 november 2005 uitspraak gedaan. De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelde dat de voorzieningenrechter ten onrechte had aangenomen dat appellant een koppeling had gelegd tussen de handhavingsprocedure en de voorgenomen bedrijfsverplaatsing van de BV. De Raad van State oordeelde dat de verlenging van de begunstigingstermijn tot 1 juli 2004 niet onredelijk was en dat de voorzieningenrechter het bestreden besluit niet op die grond had mogen vernietigen. De aangevallen uitspraak werd vernietigd en het beroep bij de rechtbank werd ongegrond verklaard.

De Raad van State concludeerde dat appellant bevoegd was om handhavend op te treden, aangezien de betoncentrale op het perceel in strijd met de Woningwet was gebouwd. De Afdeling oordeelde dat de geboden begunstigingstermijn van een half jaar voldoende was om de overtreding te beëindigen. De uitspraak van de voorzieningenrechter werd vernietigd, en de Raad van State deed recht in naam der Koningin door het beroep ongegrond te verklaren.

Uitspraak

200501718/1.
Datum uitspraak: 16 november 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van West Maas en Waal,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak nos. 04/941 en 04/3096 vv van de voorzieningenrechter van de rechtbank Arnhem van 11 januari 2005 in het geding tussen:
[wederpartij], gevestigd te [plaats]
en
appellant.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 6 oktober 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van West Maas en Waal (hierna: appellant) onder aanzegging van bestuursdwang [wederpartij] (hierna: de BV) aangeschreven op het perceel, kadastraal bekend, sectie […] nummer […], gemeente [plaats], plaatselijk bekend [locatie], te [plaats], gemeente West Maas en Waal (hierna: het perceel) de strijdigheid met de artikelen 4, 7 en 44 van de voorschriften van het bestemmingsplan "Buitengebied" en artikel 40 van de Woningwet op uiterlijk 1 januari 2004 op te heffen.
Bij besluit van 16 maart 2004 heeft appellant het daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard voorzover gericht tegen de lengte van de begunstigingstermijn, besloten deze te verlengen tot 1 juli 2004 en het bezwaar voor het overige ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 11 januari 2005, verzonden op 17 januari 2005, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Arnhem (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en bepaald dat appellant opnieuw op de bezwaren van de B.V. dient te beslissen met inachtneming van de uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 24 februari 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 23 maart 2005. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 6 mei 2005 heeft de B.V. van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 oktober 2005, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. G.A. van der Veen, advocaat te Breda,  P.A.M. de Leeuw, wethouder, en mr. S.W. Dijk en mr. T. Melissen, gemachtigden, en de B.V., vertegenwoordigd door [directeur] en mr. C.J. Driessen, advocaat te Beers, zijn verschenen.
2.    Overwegingen.
2.1.    Vast staat dat de op het perceel aanwezige betoncentrale in strijd met artikel 40 van de Woningwet is gebouwd en dat het perceel wordt gebruikt in strijd met de artikelen 7, 14 en 44 van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied". Appellant was derhalve bevoegd handhavend op te treden.
2.2.    In geschil is alleen de lengte van de begunstigingstermijn.
2.3.    Appellant betoogt dat de voorzieningenrechter ten onrechte uit de overwegingen van de beslissing op bezwaar over de verlenging van de begunstigingstermijn heeft afgeleid dat appellant een koppeling tussen de handhavingsprocedure en de voorgenomen bedrijfsverplaatsing naar een bedrijventerrein in Lienden heeft gelegd.
2.3.1.    Dit betoog slaagt. Appellant heeft zich bij zijn beslissing op bewaar geconformeerd aan het advies van de bezwaar- en beroepschriftencommissie (hierna: de commissie). Uit dit advies blijkt dat de commissie enige souplesse voorstond met betrekking tot de begunstigingstermijn en heeft geadviseerd deze zodanig vast te stellen dat rekening zou worden gehouden met het tijdsverloop van een normaal traject van vergunningverlening voor de locatie in Lienden. Anders dan de voorzieningenrechter heeft overwogen heeft het college door overeenkomstig dit advies te beslissen hiermee echter niet beoogd een koppeling tussen het handhavingstraject en de bedrijfsverplaatsing aan te brengen of te herstellen. De voorzieningenrechter heeft zulk een directe koppeling dan ook ten onrechte aanwezig geacht en had het bestreden besluit niet op die grond mogen vernietigen. Om die reden moet de aangevallen uitspraak worden vernietigd.
2.4.    Nu de aangevallen uitspraak reeds vanwege het voorgaande voor vernietiging in aanmerking komt, behoeven de overige hoger-beroepsgronden van appellant geen bespreking meer.
2.5.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Afdeling het inleidende beroep zelf afdoen.
2.6.    De B.V. heeft betoogd dat de door appellant geboden begunstigingstermijn te kort is.
2.6.1.    Dit betoog faalt. In het primaire besluit van 6 oktober 2003 is het einde van de begunstigingstermijn bepaald op 1 januari 2004.
Naar aanleiding van het door de B.V. gemaakte bezwaar heeft appellant het einde van de begunstigingstermijn bij het bestreden besluit gesteld op 1 juli 2004. In deze periode van een half jaar is het mogelijk de overtreding op het perceel te beëindigen. Gelet hierop en in aanmerking genomen hetgeen de B.V. in dit verband heeft aangevoerd kan naar het oordeel van de Afdeling niet staande worden gehouden dat de in het bestreden besluit opgenomen begunstigingstermijn onredelijk kort is.
2.6.2.    De Afdeling ziet daarom aanleiding het beroep bij de rechtbank alsnog ongegrond te verklaren.
2.7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Arnhem van 11 januari 2005, 04/941 en 04/3096 vv;
III.    verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. Klein Nulent, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink    w.g. Klein Nulent
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 november 2005
218-503.