200503150/1.
Datum uitspraak: 16 november 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. WET 04/2607 van de rechtbank Rotterdam van 23 februari 2005 in het geding tussen:
de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.
Bij besluit van 4 februari 2004 is namens de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de minister) de aan appellant verstrekte huursubsidie over het subsidietijdvak van 1 juli 1998 tot 1 juli 1999 nader vastgesteld op nihil en de over dit tijdvak uitbetaalde huursubsidie ten bedrage van € 1.649,94 teruggevorderd.
Bij besluit van 19 juli 2004 is namens de minister het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 februari 2005, verzonden op 2 maart 2005, heeft de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 april 2005, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 26 mei 2005. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 5 juli 2005 heeft de minister van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 oktober 2005, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. J.C. Hardam, advocaat te Rotterdam, en de minister, vertegenwoordigd door mr. A.D. Schreutelkamp, werkzaam bij het ministerie, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Huursubsidiewet (hierna: de Hsw) wordt in die wet en de bepalingen die daarop berusten onder rekeninkomen verstaan: het gezamenlijk inkomen van de huurder en de medebewoners in het peiljaar.
Ingevolge artikel 3, derde lid, van de Hsw wordt in die wet en de bepalingen die daarop berusten onder inkomen verstaan, het gecorrigeerde verzamelinkomen over het peiljaar, als over het peiljaar een aanslag inkomstenbelasting is of wordt vastgesteld, dan wel het gecorrigeerde belastbare loon over het peiljaar, in een ander geval.
Ingevolge artikel 26, eerste lid, aanhef en onder b, van de Hsw kan de minister ambtshalve of op verzoek van de huurder, als in een bepaald geval de onverkorte toepassing van de desbetreffende bepalingen, gelet op het belang dat deze wet beoogt te beschermen, tot een onbillijkheid van overwegende aard zou leiden, bij de toepassing van onder meer artikel 3, derde lid, van de Hsw bepaalde inkomsten of vermogensbestanddelen geheel of gedeeltelijk buiten beschouwing laten.
Ingevolge artikel 33, eerste lid, van de Hsw zijn de huurder en de medebewoners verplicht uit eigen beweging aan de minister onmiddellijk alle inlichtingen te verstrekken waarover zij redelijkerwijs kunnen beschikken, en die redelijkerwijs van belang kunnen zijn voor de vaststelling van het recht op en de hoogte van de huursubsidie.
Ingevolge artikel 36, eerste lid, aanhef en onder a, van de Hsw kan de minister de toekenning herzien, als huursubsidie is toegekend in afwijking van deze wet of de daarop berustende bepalingen.
Ingevolge artikel 36, tweede lid, aanhef en onder a en c, van de Hsw kan aan een besluit als bedoeld in het eerste lid van dit artikel terugwerkende kracht worden verleend over ten hoogste vijf subsidietijdvakken, voorafgaande aan het lopende subsidietijdvak als de door de huurder of de medebewoners verstrekte gegevens zodanig onjuist of onvolledig blijken te zijn geweest, dat een ander besluit zou zijn genomen indien de juiste of volledige gegevens bij de minister bekend zouden zijn geweest of als de huurder redelijkerwijs had kunnen begrijpen dat de huursubsidie ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
Ingevolge artikel 36, derde lid, van de Hsw kan, als het eerste lid van dit artikel toepassing vindt, de ten onrechte of te veel uitbetaalde huursubsidie van de huurder worden teruggevorderd of worden verrekend met aanspraken op huursubsidie van de huurder. De minister stelt de hoogte van het terug te vorderen of te verrekenen bedrag en de wijze van terugvordering of verrekening vast.
2.2. De minister heeft de over voormeld tijdvak toegekende subsidie nader vastgesteld op nihil en het te veel aan subsidie verstrekte van appellant teruggevorderd, omdat in het peiljaar 1997 de echtgenote van de appellant hoofdverblijf had in de woning van appellant en haar inkomen ten onrechte niet is betrokken bij het vaststellen van het rekeninkomen.
2.3. De rechtbank heeft overwogen dat niet is gebleken dat door of namens de minister het rechtens te honoreren vertrouwen is gewekt dat het inkomen van de echtgenote van appellant buiten beschouwing kon worden gelaten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat er geen grond was om herziening of terugvordering achterwege te laten.
2.4. Appellant betoogt dat de rechtbank ten onrechte voorbijgegaan is aan het bij hem opgewekte vertrouwen door eerst na vijf jaar met een nadere vaststelling van de huursubsidie te komen, terwijl de minister de inkomensgegevens van de echtgenote van appellant al veel langer bekend waren. Ook aan het gegeven dat appellant geen zogeheten verificatie-vooraf-brief heeft ontvangen gaat de rechtbank ten onrechte voorbij. Voorts heeft de rechtbank niet onderkend dat de minister heeft gehandeld in strijd met het evenredigheidsbeginsel, nu door toedoen van de minister appellant de mogelijkheid is ontnomen om in aanmerking te komen voor de zogenaamde Vangnetregeling huursubsidie (hierna: de vangnetregeling). De rechtbank heeft derhalve ten onrechte geoordeeld dat de hardheidsclausule van artikel 26, eerste lid, van de Hsw niet van toepassing is.
2.5. Appellant betoogt terecht dat de rechtbank aan bepaalde in zijn beroepschrift aangevoerde gronden is voorbijgegaan. De Afdeling zal daarop alsnog ingaan.
Toekenning van huursubsidie vindt plaats op basis van de aanvraag om huursubsidie. Controle van de juistheid van de bij de aanvraag verstrekte gegevens vindt achteraf plaats. Appellant had er rekening mee moeten houden dat tot vijf jaar na afloop van het tijdvak waarvoor de subsidie is verstrekt, de toekenning van de huursubsidie zou kunnen worden herzien en dat het te veel uitbetaalde bedrag door de minister zou kunnen worden teruggevorderd. De minister is bij de nadere vaststelling van de huursubsidie over het subsidietijdvak 1998/1999 gebleven binnen de wettelijk gestelde termijn van vijf subsidietijdvakken. Het indienen van de juiste gegevens bij de aanvraag om huursubsidie is, ingevolge artikel 33, eerste lid, van de Hsw, primair de verantwoordelijkheid van de aanvrager, omdat deze verplicht is uit eigen beweging onmiddellijk de gegevens die van belang zijn voor de vaststelling van de huursubsidie ter beschikking te stellen. Appellant had kunnen weten dat het inkomen van zijn echtgenote van belang kon zijn voor de vaststelling van de huursubsidie. Bovendien heeft appellant destijds door ondertekening van het aanvraagformulier voor de huursubsidie verklaard dat, als blijkt dat de huursubsidie of een deel ervan ten onrechte is toegekend, het bedrag dat te veel is uitgekeerd zal moeten worden terugbetaald.
Het betoog van appellant dat eerst op 4 februari 2004 een herzienings- en terugvorderingsbesluit is genomen en dat hij daaraan voorafgaand geen zogeheten verificatie-vooraf-brief voor dit subsidietijdvak heeft ontvangen, waardoor hij geen aanvraag meer kon indienen in het kader van de vangnetregeling, treft evenmin doel. Daartoe verwijst de Afdeling naar hetgeen hiervoor is overwogen omtrent de in artikel 36, tweede lid, van de Hsw gestelde termijn waarbinnen de minister kon besluiten de huursubsidie te herzien. De minister heeft voorts terecht aangevoerd dat, doordat appellant de inkomensgegevens van zijn echtgenote bij de indiening van zijn aanvraag, noch nadien heeft verstrekt, deze gegevens de minister pas geruime tijd later, na controle bij de Belastingdienst, bekend zijn geworden. Aangezien appellant gehouden was deze gegevens onmiddellijk te verstrekken, dienen de gevolgen hiervan voor zijn rekening en risico te komen.
Het beroep op de hardheidsclausule, als bedoeld in artikel 26, eerste lid, van de Hsw, faalt eveneens, nu appellant geen bijzondere individuele feiten en omstandigheden heeft aangevoerd die de minister aanleiding hadden moeten geven de hardheidsclausule toe te passen. De ter zitting door appellant genoemde omstandigheid dat hij werkloos is, maakt niet dat sprake is van zodanige feiten of omstandigheden. Deze omstandigheid kan een rol spelen bij een aan de minister te richten verzoek om een betalingsregeling te treffen.
Gezien het vorenstaande moet met de rechtbank worden geoordeeld dat de minister in redelijkheid de huursubsidie heeft kunnen herzien en tot terugvordering van het ten onrechte uitgekeerde bedrag heeft kunnen besluiten.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, met aanvulling van de gronden waarop ze berust, te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, ambtenaar van Staat.
w.g. Vlasblom w.g. De Leeuw-van Zanten
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 november 2005