ECLI:NL:RVS:2005:AU6658

Raad van State

Datum uitspraak
23 november 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200504013/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Th.G. Drupsteen
  • M.A.G. Stolker
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om bestuurlijke handhavingsmiddelen inzake activiteiten op perceel Kanaalweg 30 c te Landsmeer

In deze zaak heeft de Raad van State op 23 november 2005 uitspraak gedaan over een beroep van een appellant tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Landsmeer. Het college had op 2 september 2004 een verzoek van de appellant om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen afgewezen, met betrekking tot activiteiten op het perceel Kanaalweg 30 c te Landsmeer. De appellant stelde dat hij overlast ondervond van bedrijven die zich in de nabijheid bevonden en dat er geen bouwvergunningen waren verleend voor de loodsen. Hij verzocht de gemeente om handhavend op te treden.

Na een aantal controlebezoeken door de gemeente, waarbij verschillende overtredingen werden geconstateerd, verklaarde het college het bezwaar van de appellant ongegrond. De appellant ging hiertegen in beroep. Tijdens de zitting op 14 oktober 2005 werd het standpunt van beide partijen toegelicht. De appellant voerde aan dat de gemeente nalatig was in haar handhaving en dat er sprake was van brandveiligheidsproblemen.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de gemeente voldoende had gehandeld en dat er geen overtredingen meer waren geconstateerd na de herstelmaatregelen. De Afdeling concludeerde dat het beroep van de appellant ongegrond was, omdat de gemeente adequaat had opgetreden en de handhaving in overeenstemming was met de geldende milieuvoorschriften. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200504013/1.
Datum uitspraak: 23 november 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Landsmeer,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 2 september 2004, kenmerk rom/agn, heeft verweerder een verzoek van appellant om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen met betrekking tot de activiteiten op perceel Kanaalweg 30 c te Landsmeer afgewezen.
Bij besluit van 6 april 2005, verzonden op 7 april 2005, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 4 mei 2005, bij de Raad van State ingekomen op 6 mei 2005, beroep ingesteld.
Bij brief van 6 juli 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van J. de Vries, eigenaar van het betrokken perceel. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 oktober 2005, waar appellant, in persoon en bijgestaan door mr. G.F.H. Velthuizen, advocaat te Zaandam en verweerder, vertegenwoordigd door drs. ir. M. Riphagen en M. Vergeer, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
2.2.    Appellant heeft bij brief van 18 mei 2004 geklaagd over overlast die hij stelt te ondervinden van bedrijven die zijn gevestigd in een loods en een romneyloods, bestaande uit twee gedeelten, naast zijn perceel. Voor de loodsen zouden geen bouwvergunningen zijn verleend en wordt tevens niet voldaan aan de regels voor brandveiligheid. Tevens zou een hobbyclub in het voorste gedeelte van de romneyloods, een volwaardig garagebedrijf zijn. Hij is van oordeel dat verweerder hiertegen handhavend dient op te treden.
2.3.    Verweerder heeft bij besluit van 2 september 2004 op het verzoek gereageerd. Hij heeft er daarbij op gewezen dat vier controles ter plaatse zijn uitgevoerd en diverse luchtfoto's zijn vergeleken. Voorzover hier van belang  is gebleken dat op twee bedrijven het Besluit inrichtingen motorvoertuigen milieubeheer van toepassing is. Eén bedrijf heeft zich gemeld en het andere zal worden verzocht zich te melden. Beide bedrijven zijn opgenomen in het inrichtingenbestand van de gemeente en worden periodiek gecontroleerd. Tijdens deze controles is volgens verweerder gebleken dat artikel 18.18 van de Wet milieubeheer wordt overtreden. Tegen de overtreders zal daarom een handhavingstraject worden gestart.
2.4.    Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 13 oktober 2004 bezwaar gemaakt. Naar zijn mening zou het achterste gedeelte van de romneyloods waarin een autorijklaarmaakbedrijf is gevestigd niet brandveilig zijn. Verder informeert appellant naar de betekenis van de mededeling dat er een handhavingstraject wordt gestart en is hij van mening dat verweerder nalatig is bij het doen van controles.
2.5.    Bij besluit van 7 april 2005 heeft verweerder dit bezwaar in overeenstemming met het advies van 7 februari 2005 van de commissie voor de bezwaarschriften ongegrond verklaard. Hij overweegt daarbij dat het achterste gedeelte van de romneyloods naar het oordeel van de brandweer Zaanstreek/Waterland wel brandveilig is. Verder is gebleken dat in een loods verfspuitwerkzaamheden en anti-roestbehandelingen zijn uitgevoerd. Daarop is een aanschrijving uitgegaan. Uit vervolgcontroles is niet meer gebleken van deze activiteiten. In het voorste gedeelte van de romneyloods werden overtredingen geconstateerd maar bij hercontrole bleek dat de huurder van dit gedeelte de huur had opgezegd en zijn werkzaamheden had beëindigd.
2.6.    Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 4 mei 2005 beroep ingesteld. Appellant meent dat er sprake is (geweest) van overtredingen. Hij meent dat de beslissing op bezwaar niet in stand kan blijven omdat deze willekeurig, onzorgvuldig en onvoldoende gemotiveerd zou zijn. Wat betreft de brandwerendheid zou verweerder niet handhaven op de tijdige keuring van de aanwezige brandblussers. Ondanks dat er verfspuitwerkzaamheden en anti-roestbehandelingen zijn geconstateerd, handhaaft verweerder hier niet op ten opzichte van de eigenaar. De huurders van de loodsen wisselen naar het oordeel van appellant sneller van naam dan het tempo waarop de gemeente een aanschrijving kan doen uitgaan. Ook zou er sprake zijn van spuitwerkzaamheden, terwijl verweerder later stelt dat deze niet zijn geconstateerd, aldus appellant.
2.7.    Bij brief van 8 juli 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend. Daarin wordt er op gewezen dat wel wordt gehandhaafd op de aanwezigheid van brandblussers, maar dat er geen hercontrole plaatsvindt wanneer het slechts om de keuring van brandblussers gaat. Verder wijst verweerder er op dat de snelle wisseling van huurders het handhavingstaject niet vereenvoudigt. De eigenaar van de romneyloods is aangesproken op scheurvorming in de vloer, waarna de vloer is hersteld. Op 13 mei 2003 is één van de bedrijven aangeschreven om verfspuitwerkzaamheden en anti-roestbehandelingen te staken. Bij vervolgcontroles is geconstateerd dat deze werkzaamheden niet meer plaatsvonden. Met appellant is afgesproken dat hij de politie Zaanstreek-Waterland zou kunnen bellen, wanneer hij buiten kantooruren onregelmatigheden zou constateren. Voor het overige is verweerder van oordeel adequaat te hebben opgetreden en slechts bevoegd te zijn tot handhaven indien een overtreding wordt geconstateerd.
2.8.    Partijen hebben ter zitting hun standpunten herhaald en nader toegelicht. Daar is gebleken dat verweerder buiten kantooruren geen controlebezoeken aan de betreffende inrichting brengt.
2.9.    De Afdeling oordeelt als volgt. Niet bestreden is dat verweerder met ingang van 26 maart 2003 zeven controlebezoeken aan de inrichting heeft gebracht. Daarbij zijn verschillende overtredingen geconstateerd waarop de overtreders zijn aangeschreven, hetzij om zich te melden, hetzij om de overtredingen te beëindigen. Van bepaalde overtredingen is bij hercontrole vastgesteld dat deze niet meer konden worden geconstateerd, van andere overtredingen kon dit niet worden vastgesteld hetzij omdat niemand in de inrichting aanwezig was, hetzij omdat de huurder/overtreder inmiddels de huur had opgezegd. Verder heeft een ambtenaar van verweerder tussen 28 januari 2005 en 13 oktober 2005 het terrein van de inrichting zes maal bezocht en daar niemand aangetroffen. Ter zitting is geklaagd over het feit dat verweerder 's avonds geen controles uitvoert wanneer de werkzaamheden vooral zouden plaatsvinden. Verweerder erkent dit, maar wijst op de mogelijkheid om te klagen bij de politie Zaanstreek-Waterland. Appellant meent echter dat dit niet effectief is, omdat de politie niet tijdig op dergelijke klachten weet te reageren. Afgezien van een klacht op 30 juni 2005 zijn er gedurende het laatste halfjaar geen klachten betreffende het terrein binnengekomen.
Onder de gegeven omstandigheden kan naar het oordeel van de Afdeling niet in redelijkheid worden staande gehouden dat verweerder te kort zou zijn geschoten in zijn verantwoordelijkheid om toe te zien op de naleving van de geldende milieuvoorschriften. Van tegenstrijdigheid in het besluit van verweerder wat betreft de spuitwerkzaamheden is naar het oordeel van de Afdeling geen sprake. Nadat spuitwerkzaamheden zijn geconstateerd, is de overtreder daarop aangeschreven en zijn bij vervolgcontroles geen verdere spuitwerkzaamheden geconstateerd. Dat appellant, die naar zijn zeggen heeft geïnvesteerd in het reinigen van de grond onder zijn terrein, zich zorgen maakt over mobiele verontreinigingen afkomstig van het aan zijn terrein grenzende omstreden terrein, maakt dit niet anders nu er ook wat dit betreft geen overtredingen meer zijn geconstateerd na het herstellen van de scheuren in de vloer. Dat verweerder tekort zou schieten in de controle op de brandveiligheid is de Afdeling niet gebleken.
2.10.    Het beroep is ongegrond.
2.11.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. drs. M.A.G. Stolker, ambtenaar van Staat.
w.g. Drupsteen    w.g. Stolker
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 november 2005
157-495.