200504110/1.
Datum uitspraak: 23 november 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam,
verweerder.
Bij besluit van 17 december 2004 heeft verweerder zijn beslissing om op 25 november 2004 jegens appellante bestuursdwang toe te passen ter zake van het ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft verweerder beslist dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang (€ 59,00) voor rekening van appellante komen.
Bij besluit van 12 april 2005, verzonden op dezelfde dag, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 2 mei 2005, bij de Raad van State ingekomen op 10 mei 2005, beroep ingesteld.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 oktober 2005, waar appellante in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. K.I. Siem, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 4.2.11, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening Rotterdam (hierna: APV) is het voor de gebruiker van een perceel ten behoeve waarvan krachtens artikel 4.2.4, tweede lid, een inzamelvoorziening voor een bepaalde categorie afvalstoffen is aangewezen, verboden de desbetreffende afvalstoffen anders aan te bieden dan via die inzamelvoorziening.
2.2. Ingevolge artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is de overtreder de kosten verschuldigd die zijn verbonden aan de toepassing van bestuursdwang tenzij de kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.
2.3. Appellante voert in beroep onder meer aan dat zij de in het bestreden besluit genoemde locatie waar bestuursdwang is uitgeoefend niet kent en daar geen huishoudelijke afvalstoffen ter inzameling heeft aangeboden.
2.3.1. In het besluit van 17 december 2004 is vermeld dat op 25 november 2004 bestuursdwang is toegepast, welke heeft bestaan uit het verwijderen van een huisvuilzak met afvalstoffen die is aangetroffen op de Jacobusstraat, ter hoogte van nummer 47, te Rotterdam. Verweerder stelt in dit besluit dat deze huisvuilzak afkomstig is van appellante en dat zij die zak in strijd met de APV ter inzameling heeft aangeboden.
In het bestreden besluit is vermeld dat op 23 oktober 2004 bestuursdwang is toegepast, dat appellante bij besluit van 30 november 2004 daarvan in kennis is gesteld en dat de bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een huisvuilzak met afvalstoffen die is aangetroffen op de Paap Dirckstraat ter hoogte van nummer 57 te Rotterdam. Verweerder stelt in dit besluit dat deze huisvuilzak afkomstig is van appellante en dat zij die zak in strijd met de APV ter inzameling heeft aangeboden.
Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting zijn de genoemde vermeldingen in het bestreden besluit onjuist.
Nu verweerder het bestreden besluit hierop heeft gebaseerd, is dit besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand gekomen en berust het niet op een deugdelijke motivering.
2.4. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit moet wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb worden vernietigd.
2.5. Appellante heeft niet bestreden dat zij een huisvuilzak aan de Jacobusstraat ter inzameling heeft aangeboden. Zij heeft in haar beroepschrift, en voorts ter zitting, bijzondere omstandigheden - een zeer ernstig ziek klein kind, dat kort na de overtreding is overleden - aangevoerd op grond waarvan het niet redelijk zou zijn dat zij de kosten van bestuursdwang moet betalen.
Mede gelet op de omstandigheid dat verweerder beoordelingsvrijheid toekomt bij de vraag of de kosten van de bestuursdwang ingevolge artikel 5:25, eerste lid, van de Awb redelijkerwijs ten laste van appellante behoren te komen, en omdat verweerder bij het nemen van een nieuw besluit de door appellante aangevoerde omstandigheden zal moeten betrekken, laat de Afdeling deze beroepsgrond buiten behandeling.
2.6. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam van 12 april 2005, kenmerk A.B.2004.2.09163/JDK;
III. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam aan appellante het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 138,00) (zegge: honderdachtendertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M. Oosting, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, ambtenaar van Staat.
w.g. Oosting w.g. Van der Maesen de Sombreff
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 november 2005