ECLI:NL:RVS:2005:AU6682

Raad van State

Datum uitspraak
18 november 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200508910/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd
  • A.J. Kuipers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke zaak betreffende vergunning Wet milieubeheer

In deze zaak gaat het om een verzoek om een voorlopige voorziening dat is ingediend door verzoekers tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Lopik. Dit besluit, genomen op 6 september 2005, verleende een vergunning voor een loon- en verhuurbedrijf op een specifieke locatie. De vergunning werd op 15 september 2005 ter inzage gelegd. Verzoekers hebben op 20 oktober 2005 beroep ingesteld tegen dit besluit, en op 25 oktober 2005 verzocht om een voorlopige voorziening. De Voorzitter heeft het verzoek op 15 november 2005 ter zitting behandeld, waarbij verzoekers aanwezig waren met hun gemachtigde en bijgestaan door E. Verkaik.

De Voorzitter heeft overwogen dat verzoekers € 138,00 aan griffierecht verschuldigd zijn. Volgens de Algemene wet bestuursrecht dient dit griffierecht binnen twee weken na de mededeling van de verschuldigdheid te zijn betaald. Verzoekers zijn op 26 oktober 2005 per aangetekende brief op de verschuldigdheid van het griffierecht gewezen, met de mededeling dat het bedrag binnen de gestelde termijn op de rekening van de Raad van State moest zijn bijgeschreven of contant moest worden betaald. Aangezien het griffierecht niet binnen de gestelde termijn is betaald, heeft de Voorzitter geoordeeld dat verzoekers in verzuim zijn geweest.

Daarom heeft de Voorzitter het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard. Er zijn geen gronden voor een proceskostenveroordeling, en de beslissing is openbaar uitgesproken op 18 november 2005.

Uitspraak

200508910/2.
Datum uitspraak: 18 november 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekers], beiden wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Lopik,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 6 september 2005 heeft verweerder aan [vergunninghoudster] een vergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een loon- en verhuurbedrijf op het adres [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 15 september 2005 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 20 oktober 2005, bij de Raad van State ingekomen op 25 oktober 2005, beroep ingesteld.
Bij brief van 25 oktober 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 15 november 2005, waar verzoekers, in persoon van [gemachtigde], bijgestaan door E. Verkaik, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Verzoekers zijn voor het door hen ingediende verzoek € 138,00 aan griffierecht verschuldigd. Een verzoek wordt ingevolge artikel 8:41, tweede lid, gelezen in samenhang met artikel 8:82, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht niet-ontvankelijk verklaard indien storting of bijschrijving van het griffierecht niet heeft plaatsgevonden binnen twee weken na de dag van verzending van de mededeling waarin de indiener van een verzoekschrift is gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
2.2.    Verzoekers zijn bij aangetekende brief van 26 oktober 2005 op de verschuldigdheid van het griffierecht gewezen. Daarbij is meegedeeld dat het verschuldigde griffierecht binnen twee weken na de dag van verzending van de brief op de rekening van de Raad van State dient te zijn bijgeschreven of contant dient te zijn betaald op het adres van de Raad van State. Tevens is vermeld dat, indien van deze gelegenheid geen gebruik wordt gemaakt, er rekening mee moet worden gehouden dat het verzoek niet-ontvankelijk wordt verklaard.
Het bedrag is niet binnen de aldus gestelde termijn op de rekening van de Raad van State bijgeschreven of contant betaald op het adres van de Raad van State. Niet is gebleken van feiten of omstandigheden, op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat verzoekers in verzuim zijn geweest.
2.3.    Het verzoek is niet-ontvankelijk.
2.4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het verzoek niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Kuipers, ambtenaar van Staat.
w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd    w.g. Kuipers
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 november 2005
271-446.