200410453/1.
Datum uitspraak: 23 november 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats], gemeente [plaats],
het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn,
verweerder.
Bij besluit van 12 november 2004, kenmerk WM 9650, heeft verweerder aan de stichting "Stichting Horeb" (hierna: vergunninghoudster) een vergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer, verleend voor een therapeutische woon- en leefgemeenschap, gelegen op het perceel [locatie] te [plaats], kadastraal bekend gemeente [plaats], sectie […], nummers […]. Dit besluit is op 12 november 2004 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 22 december 2004, bij de Raad van State ingekomen op 23 december 2004, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 18 januari 2005.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 11 juli 2005. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 oktober 2005, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. C.G.J.M. Termaat, advocaat te Eindhoven, is verschenen. Voorts is als partij gehoord vergunninghoudster, vertegenwoordigd door [bestuurslid] van de stichting, [gemachtigden].
2.1. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
2.2. Artikel 8.10, eerste lid, van de Wet milieubeheer bepaalt dat de vergunning slechts in het belang van de bescherming van het milieu kan worden geweigerd. Ingevolge artikel 8.11, tweede lid, kan een vergunning in het belang van de bescherming van het milieu onder beperkingen worden verleend. Ingevolge het derde lid van dit artikel worden aan een vergunning de voorschriften verbonden die nodig zijn ter bescherming van het milieu. Voorzover door het verbinden van voorschriften aan de vergunning de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken, niet kunnen worden voorkomen, worden aan de vergunning de voorschriften verbonden, die de grootst mogelijke bescherming bieden tegen die gevolgen, tenzij dat redelijkerwijs niet kan worden gevergd.
Hieruit volgt dat de vergunning moet worden geweigerd, indien de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken door het stellen van voorschriften en beperkingen niet kunnen worden voorkomen dan wel niet voldoende kunnen worden beperkt.
Bij de toepassing van de artikelen 8.10, eerste lid, en 8.11 van de Wet milieubeheer komt verweerder een zekere beoordelingsvrijheid toe, die haar begrenzing onder meer vindt in hetgeen voortvloeit uit de meest recente algemeen aanvaarde milieutechnische inzichten.
2.3. Appellant stelt geluidhinder te ondervinden van de inrichting. Volgens hem zijn de in voorschrift 7.1 opgenomen geluidgrenswaarden te hoog en bieden deze onvoldoende bescherming. Daarbij voert hij aan dat de geluidhinder vooral wordt veroorzaakt door de activiteiten in de thans als kerk ingerichte voormalige sportzaal en door de activiteiten op het terrein van de inrichting. In de akoestische rapporten is zijns inziens ten onrechte geen rekening gehouden met het geluid van de dagopeningen en -sluitingen, die met levende muziek worden begeleid. Daarbij voert hij aan dat de bij die gelegenheden gebruikte geluidbegrenzer onvoldoende waarborgen biedt. Ten aanzien van de piekgeluidgrenswaarden volgt uit de akoestische rapporten volgens hem dat met een veel lagere norm kan worden volstaan, omdat het piekgeluidniveau ten hoogste 56 dB(A) bedraagt op de woning nabij de werkplaatsen.
2.3.1. Ingevolge vergunningvoorschrift 7.1 geldt voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) en het piekniveau (LAmax), veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige installaties en toestellen, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en activiteiten, dat de niveaus op de in de onderstaande tabel genoemde plaatsen en tijdstippen niet meer mogen bedragen dan de in de tabel aangegeven waarden:
LAr,LT op de gevel van woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen:
dagperiode (07.00 - 19.00 uur): 45 dB(A)
avondperiode (19.00 - 23.00 uur): 40 dB(A)
Piekniveau op de gevel van woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen:
dagperiode (07.00 - 19.00 uur): 70 dB(A)
avondperiode (19.00 - 23.00 uur): 65 dB(A)
Het in de dagperiode genoemde piekniveau is niet van toepassing op het laden en lossen.
2.3.2. Over de geluidnormering in vergunningvoorschrift 7.1 overweegt de Afdeling het volgende.
Verweerder heeft bij de beoordeling van de aanvraag en het opstellen van de geluidvoorschriften aansluiting gezocht bij de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening (hierna: de Handreiking). Verweerder heeft de omgeving van de inrichting getypeerd als "rustige woonwijk", als bedoeld in hoofdstuk 4 van de Handreiking, waarin voor dat type omgeving grenswaarden zijn aanbevolen voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau van 45 en 40 dB(A) in respectievelijk de dag- en avondperiode. Volgens het deskundigenbericht is die typering in akoestisch opzicht representatief. Aldus moet worden aangenomen dat door die geluidgrenswaarden een toereikende bescherming wordt geboden aan derden.
Piekgeluidgrenswaarden van 70 en 65 dB(A) voor respectievelijk de dag- en avondperiode zijn in de Handreiking als acceptabel aangemerkt. Niet kan worden gesteld dat verweerder, door het opnemen van deze waarden, is getreden buiten de grenzen van de hem toekomende beoordelingsvrijheid.
Deze beroepsgrond treft in zoverre geen doel.
2.3.3. Over de naleefbaarheid van de geluidgrenswaarden voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) overweegt de Afdeling het volgende.
Volgens het deskundigenbericht geeft het bij de aanvraag behorende akoestisch rapport geen volledig beeld van de te verwachten geluidbelasting. Met name is geluid dat wordt veroorzaakt door de dag- en de avondsluitingen in de kerk niet verdisconteerd in het akoestisch rapport. Volgens het deskundigenbericht kan daarom niet worden beoordeeld of in de dagperiode kan worden voldaan aan de geluidgrenswaarden voor het LAr,LT. Het verhandelde ter zitting geeft geen aanleiding om deze bevinding onjuist te achten. Dat in de kerk een geluidbegrenzer aanwezig is leidt niet tot een andere opvatting op dit punt, nu die begrenzer alleen van toepassing is op versterkte muziek en dus niet al het geluid van de dag- en avondsluitingen beperkt. In het deskundigenbericht wordt bovendien op grond van de wel beschikbare akoestische gegevens geconcludeerd dat in de avondperiode niet aan de vergunde grenswaarde voor het LAr,LT kan worden voldaan. Het verhandelde ter zitting geeft evenmin aanleiding om deze conclusie onjuist te achten. Het besluit is in zoverre onzorgvuldig voorbereid, hetgeen in strijd is met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht. De beroepsgrond treft derhalve in zoverre doel.
2.4. Voorzover appellant betoogt dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid inzake een geluidvoorschrift betreffende het beperken van het gebruik van transistor- en autoradio's binnen de inrichting, stelt de Afdeling vast dat verweerder naar aanleiding van door appellant terzake ingebrachte bedenkingen voornemens was om daarover een beperkend voorschrift (7.5) aan de vergunning te verbinden, doch dit vervolgens niet heeft gedaan. Het besluit is op dit punt genomen in strijd met het algemeen rechtsbeginsel dat eist dat een besluit zorgvuldig dient te worden genomen.
In gelijke zin geldt dit ten aanzien van de bedenkingen die appellant heeft ingebracht tegen de onvolledigheid van voorschrift 3.1, dat betrekking heeft op de riolering. Ook op dit punt heeft verweerder in weerwil van de overwegingen van het besluit de voorgenomen aanpassing niet uitgevoerd. Ook op dit punt is het besluit onzorgvuldig genomen.
Deze beroepsgronden treffen doel.
2.5. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
2.6. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn van 12 november 2004, kenmerk WM 9650;
III. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn tot vergoeding van bij appellant in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 676,77 (zegge: zeshonderdzesenzeventig euro en zevenenzeventig cent), waarvan een gedeelte groot € 644 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Apeldoorn aan appellant onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
IV. gelast dat de gemeente Apeldoorn aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 136,00 (zegge: honderdzesendertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W. Konijnenbelt, Voorzitter, en mr. H.Ph.J.A.M. Hennekens en mr. Ch.W. Mouton, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.A.G. Stolker, ambtenaar van Staat.
w.g. Konijnenbelt w.g. Stolker
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 november 2005