ECLI:NL:RVS:2005:AU6685

Raad van State

Datum uitspraak
23 november 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200500626/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T.M.A. Claessens
  • L. Groenendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag energiepremie door de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer

In deze zaak heeft de stichting "Woningstichting Volksbelang" beroep ingesteld tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een energiepremie door de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. De aanvraag werd op 21 april 2004 afgewezen, waarna appellante bezwaar maakte. Het bezwaar werd op 28 februari 2005 ongegrond verklaard. Appellante heeft vervolgens beroep ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing op haar bezwaarschrift en tegen de afwijzing van haar aanvraag.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 21 oktober 2005. De Afdeling bestuursrechtspraak overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit door de verweerder gelijkgesteld kan worden met een besluit. De verweerder had de beslissing op bezwaar met vier weken verdaagd, maar heeft binnen de daarvoor gestelde termijn geen besluit genomen. Hierdoor was er sprake van het niet tijdig nemen van een besluit ten tijde van het instellen van het beroep.

De Afdeling concludeert dat appellante geen belang meer heeft bij de beoordeling van het beroep tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar, waardoor dit deel van het beroep niet-ontvankelijk is. Het beroep dat is gericht tegen de afwijzing van de aanvraag voor de energiepremie wordt ongegrond verklaard, omdat de aanvraag niet voldoet aan de voorwaarden van de Tijdelijke regeling energiepremies 2003. De Afdeling wijst erop dat de aanvragen om energiepremie niet voldoen aan de vereisten, omdat de koopovereenkomst voor de benodigde materialen vóór het kalenderjaar 2003 is gesloten.

De uitspraak van de Raad van State is openbaar uitgesproken op 23 november 2005, waarbij het beroep van appellante deels niet-ontvankelijk is verklaard en voor het overige ongegrond is verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200500626/1.
Datum uitspraak: 23 november 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de stichting "Woningstichting Volksbelang", gevestigd te Wijk bij Duurstede,
appellante,
en
de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 21 april 2004 heeft verweerder de aanvraag van appellante om een energiepremie afgewezen.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 21 mei 2004 bezwaar gemaakt.
Bij brief van 24 november 2004, ingekomen bij de rechtbank te Utrecht op dezelfde dag, heeft appellante beroep ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing op het door haar ingediende bezwaarschrift van 21 mei 2004. Deze brief is met toepassing van artikel 6:15, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) doorgezonden aan de Afdeling, waar hij op 20 januari 2005 is ingekomen.
Bij besluit van 28 februari 2005 heeft verweerder het tegen zijn besluit van 21 april 2004 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 24 mei 2005, bij de Raad van State ingekomen op 25 mei 2005.
Bij brief van 29 juni 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 oktober 2005, waar verweerder, vertegenwoordigd door mr. H.C. van Scherpenseel en mr. M. Piras, beiden ambtenaar bij het ministerie, is verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Voorzover appellante beroep heeft ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing op het door haar ingediende bezwaarschrift van 21 mei 2004, overweegt de Afdeling het volgende.
Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit gelijkgesteld het niet tijdig nemen van een besluit.
In artikel 7:10, eerste lid, van de Awb wordt bepaald dat het bestuursorgaan binnen zes weken of - indien een commissie als bedoeld in artikel 7:13 is ingesteld - binnen tien weken na ontvangst van het bezwaarschrift beslist.
Ingevolge artikel 7:10, derde lid, van de Awb kan het bestuursorgaan de beslissing voor ten hoogste vier weken verdagen. Van de verdaging wordt schriftelijk mededeling gedaan.
Ingevolge artikel 6:20, eerste lid, van de Awb blijft het bestuursorgaan, indien het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, verplicht een besluit op de aanvraag te nemen.
Ingevolge artikel 6:20, zesde lid, van de Awb kan het beroep tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag alsnog gegrond worden verklaard, indien de indiener van het beroepschrift daarbij belang heeft.
Naar uit de parlementaire geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling blijkt (Kamerstukken II 1988/89, nr. 3, Memorie van Toelichting, p. 139) wordt onder het niet tijdig beslissen op een aanvraag mede begrepen het niet tijdig beslissen op bezwaar of administratief beroep.
2.2.    Verweerder heeft bij brief van 13 juli 2004 de beslissing op bezwaar met vier weken verdaagd, als bedoeld in artikel 7:10, derde lid, van de Awb. Hij was derhalve gehouden om binnen tien weken na ontvangst van het bezwaarschrift een besluit te nemen. Nu hij binnen deze termijn niet op het bezwaarschrift heeft beslist, was ten tijde van het instellen van het beroep sprake van het niet tijdig nemen van een besluit.
Bij besluit van 28 februari 2005 heeft verweerder alsnog een beslissing op bezwaar genomen.
2.3.    Uit het beroepschrift is niet gebleken dat appellante nog belang heeft bij de beoordeling van het beroep tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar. Het beroep, voor zover het is gericht tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar, is derhalve niet-ontvankelijk.
2.4.    Op grond van artikel 6:20, vierde lid, van de Awb wordt het beroepschrift van 24 november 2004 geacht mede te zijn gericht tegen het besluit van 28 februari 2005.
2.5.    Ingevolge artikel 15.13, eerste lid, van de Wet milieubeheer (hierna: de Wm) kan verweerder voor bij of krachtens algemene maatregel van bestuur of bij ministeriële regeling aangewezen activiteiten op het gebied van het milieubeheer subsidie verstrekken.
2.6.    Op basis van artikel 15.13, eerste lid, van de Wm is vastgesteld de Tijdelijke regeling energiepremies 2003 (Stcrt. 2002, nr. 248), gewijzigd bij regeling van 5 augustus 2003 (Stcrt. 2003, nr. 157) (hierna: de Tre 2003).
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, van de Tre 2003 wordt onder aanschaf verstaan: eigendomsverkrijging door levering krachtens een in het kalenderjaar 2003 met een leverancier gesloten koopovereenkomst.
Ingevolge artikel II, eerste lid, aanhef en onder b, van de Regeling intrekking en overgangsbepalingen Tijdelijke regeling energiepremies 2003 (Stcrt. 2003, nr. 193), zoals gewijzigd per regeling van 6 november 2003 (Stcrt. 2003, nr. 220) (hierna: de Intrekkingsregeling), voor zover thans van belang, is de Tre 2003 ingetrokken met ingang van 16 oktober 2003, met dien verstande dat de artikelen 1 tot en met 10 en 12 en de bijlagen 1 en 2 van die regeling van toepassing blijven ten aanzien van een op of na 16 oktober 2003 ingediende aanvraag ten aanzien van een apparaat of voorziening, terzake waarvan de koopovereenkomst vóór genoemde datum is gesloten, met dien verstande dat zowel de betreffende levering als het indienen van die aanvraag in zoverre in afwijking van artikel 8, eerste lid, van de Tre 2003, zoals deze luidde op 15 oktober 2003, vóór 16 januari 2004 moeten hebben plaatsgehad.
2.7.    Vast staat dat appellante op 4 en 7 november 2002 opdrachten voor het uitvoeren van grootonderhoudswerkzaamheden aan 133 woningen heeft verstrekt. Daarbij zijn de betrokken woningen voorzien van vloerisolatie, HR++ glas, spouwmuurisolatie, dak- of vlieringisolatie en gevelisolatie. De aanvragen om energiepremie voor de aangebrachte voorzieningen zijn op 16 december 2003 en 13 januari 2004 bij het energiebedrijf ingekomen.
2.8.    Appellante betoogt allereerst dat haar aanvraag voldoet aan het bepaalde in artikel II, eerste lid, aanhef, onder b van de Intrekkingsregeling, zodat de Tre 2003 van toepassing is. Volgens appellante heeft verweerder haar aanvraag ten onrechte hieraan niet getoetst.
2.8.1.    Dit betoog faalt. Voor toepassing van de Tre 2003 is ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, van deze regeling een in het kalenderjaar 2003 met een leverancier gesloten koopovereenkomst vereist. Nu appellante op 4 en 7 november 2002 opdrachten tot het uitvoeren van de grootonderhoudswerkzaamheden - waarbij de aanschaf van de daarbij te gebruiken materialen was ingrepen - heeft verstrekt, voldoet haar aanvraag niet aan de voorwaarden van de Tre 2003.
2.9.    Appellante betoogt voorts dat de betreden beslissing in strijd is met het gelijkheidsbeginsel, en het rechtszekerheids- dan wel het vertrouwensbeginsel. Zij stelt daartoe dat voor eerdere aanvragen die ook na 2 april 2003 zijn ingediend, door het energiebedrijf wel energiepremies zijn toegekend.
2.9.1.    De Afdeling stelt vast dat appellante ter ondersteuning van dit betoog bij het beroepschrift enkel de afschriften van de door het energiebedrijf genomen positieve beslissingen op negen door haar ingediende aanvragen heeft gevoegd. Daaruit blijkt evenwel onvoldoende dat sprake zou zijn van gelijke gevallen die gelijk zouden moeten worden behandeld, en evenmin waarom sprake zou zijn van strijd met het rechtszekerheids- en het vertrouwensbeginsel. Het beroep op deze rechtsbeginselen is derhalve niet onderbouwd, zodat het betoog niet kan slagen.
2.10.    Het beroep is in zoverre ongegrond.
2.11.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het beroep niet-ontvankelijk voorzover het is gericht tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar;
II.    verklaart het beroep voor het overige ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, ambtenaar van Staat.
w.g. Claessens    w.g. Groenendijk
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 november 2005
164-496.