ECLI:NL:RVS:2005:AU6872

Raad van State

Datum uitspraak
25 oktober 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200508547/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • W. Konijnenbelt
  • T.L.J. Drouen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake last onder dwangsom opgelegd aan bakkerij in strijd met milieubeheer voorschriften

In deze zaak heeft de Raad van State op 25 oktober 2005 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoeker die een last onder dwangsom had gekregen van het college van burgemeester en wethouders van Wijchen. Deze last was opgelegd wegens het in werking hebben van een bakkerij die in strijd was met voorschrift 1.1.1 van het Besluit detailhandel en ambachtsbedrijven milieubeheer. De verzoeker had bezwaar gemaakt tegen dit besluit en vroeg de Voorzitter van de Raad van State om een voorlopige voorziening. De Voorzitter heeft het besluit van het college geschorst tot zes weken na de beslissing op bezwaar, of tot het moment waarop op een eventueel verzoek om voorlopige voorziening is beslist. Tevens is het college veroordeeld tot vergoeding van proceskosten en griffierecht aan de verzoeker.

De verzoeker voerde aan dat het opleggen van de last onredelijk was, omdat hij in overleg was over de aankoop van een stuk grond voor een mogelijke verplaatsing van zijn bedrijf. De Voorzitter overwoog echter dat er geen bijzondere omstandigheden waren die het college zouden moeten weerhouden van handhavend optreden, aangezien de inrichting in strijd met de wet functioneerde. De verzoeker had al geruime tijd kennis van de overtreding en had eerder actie kunnen ondernemen om de situatie te legaliseren.

De Voorzitter concludeerde dat, hoewel er geen klachten over geluidshinder waren ontvangen, de handhaving in het algemeen belang was en dat de verzoeker niet had aangetoond dat de begunstigingstermijn te kort was. De Voorzitter besloot uiteindelijk om een voorlopige voorziening te treffen, waarbij het college werd opgedragen om de verzoeker te ondersteunen bij het aanvragen van de benodigde bouwvergunning.

Uitspraak

200508547/1.
Datum uitspraak: 25 oktober 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonende te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Wijchen,
verweerder.
Bij besluit van 24 augustus 2005, kenmerk 05/9945, heeft verweerder aan verzoeker een last onder dwangsom opgelegd wegens het in strijd met voorschrift 1.1.1 van de bijlage bij het Besluit detailhandel en ambachtsbedrijven milieubeheer in werking hebben van een bakkerij gelegen aan de [locatie] te [plaats].
Tegen dit besluit heeft verzoeker bezwaar gemaakt.
Bij brief van 7 oktober 2005, bij de Raad van State ingekomen op 10 oktober 2005, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 25 oktober 2005, waar verzoeker in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door ing. L. Houben en ing. C. Noortman, beiden ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
De Voorzitter heeft
I. bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Wijchen van 24 augustus 2005, 05/9945 geschorst tot zes weken na het nemen van de beslissing op bezwaar, dan wel indien gedurende deze periode beroep is ingesteld en een verzoek om voorlopige voorziening is ingediend, tot het moment waarop op dit verzoek is beslist;
II. het college van burgemeester en wethouders van Wijchen veroordeeld tot vergoeding van bij verzoeker in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 208,13 (zegge: tweehonderdacht euro en dertien cent), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Wijchen aan verzoeker onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
III. gelast dat de gemeente Wijchen aan verzoeker het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 138,00 (zegge: honderdachtendertig euro) vergoedt.
Daartoe heeft hij het volgende overwogen.
Verzoeker geeft in het verzoekschrift de voorgeschiedenis weer die naar zijn mening ten grondslag ligt aan de huidige situatie, en voert - kort weergegeven - aan dat het opleggen van een last onder dwangsom onredelijk is. In dat verband wijst hij erop dat hij in overleg is over de aankoop van een stuk grond, waarnaar het bedrijf mogelijk zou kunnen worden verplaatst.
Niet in geschil is dat de inrichting in strijd met voorschrift 1.1.1 van de bijlage bij het Besluit detailhandel en ambachtsbedrijven milieubeheer (hierna: het Besluit) in werking is, zodat verweerder terzake handhavend kon optreden.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
De Voorzitter overweegt dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat al geruime tijd door verzoeker wordt getracht om zijn bedrijf te verplaatsen, maar dit ook thans nog allerminst zeker is. In dit opzicht is er geen sprake van een bijzondere omstandigheid die verweerder aanleiding zou moeten geven om af te zien van handhavend optreden.
Voorts houdt partijen verdeeld de vraag of de in het bestreden besluit opgenomen begunstigingstermijn te kort is om door bedrijfsverplaatsing of door het plaatsen van omkasting om het ventilatiesysteem - waarvoor een bouwvergunning vereist is - de desbetreffende overtreding ongedaan te maken.
Uit de stukken blijkt dat verzoeker al geruime tijd op de hoogte is van het feit dat hij niet voldoet aan voorschrift 1.1.1 van de bijlage bij het Besluit. Hij had zich er dan ook reeds eerder van kunnen vergewissen - in plaats van zich enkel op de vermeende bedrijfsverplaatsing te concentreren - welke procedures gevolgd dienen te worden om te bewerkstelligen dat de desbetreffende technische maatregel mag worden getroffen. Gezien het vorenstaande ziet de Voorzitter in hetgeen verzoeker naar voren heeft gebracht geen grond voor het oordeel dat verweerder niet in redelijkheid de gestelde begunstigingstermijn aan het bestreden besluit heeft kunnen verbinden.
De Voorzitter ziet bij afweging van de betrokken belangen toch aanleiding een voorlopige voorziening te treffen. Daartoe overweegt de Voorzitter dat is gebleken dat verweerder uit de omgeving van de inrichting geen klachten over geluidhinder veroorzaakt door het in werking zijn van het ventilatiesysteem heeft ontvangen. Voorts heeft verweerder ter zitting toegezegd dat hij zich - binnen hetgeen redelijkerwijs mogelijk is - zal inspannen om verzoeker bij het doen van een aanvraag om de benodigde bouwvergunning zoveel mogelijk te ondersteunen.
Verweerder dient op bovengenoemde wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
Uitgesproken in het openbaar overeenkomstig artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht door mr. W. Konijnenbelt, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. T.L.J. Drouen, ambtenaar van Staat.
w.g. Konijnenbelt w.g. Drouen
Voorzitter ambtenaar van Staat
375.