200508338/1 en 200508338/2.
Datum uitspraak: 22 november 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
de vereniging Dorpsbelang Goutum, gevestigd te Goutum,
appellante,
tegen de uitspraak in zaak nos. AWB 05/1028 en AWB 05/1029 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Groningen van 13 september 2005 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden.
Bij besluit van 26 mei 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden (hierna: het college) met toepassing van artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening vrijstelling verleend voor het realiseren van een sportcomplex en een kantoorontwikkeling op een perceel te westen van de Drachtsterweg en ten zuiden van de Tearnserdyk te Goutum
Bij besluit van 23 november 2004 heeft het college het daartegen door appellante gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 28 februari 2005 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Groningen (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen door appellante ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 23 november 2004 vernietigd.
Bij besluit van 5 juli 2005 heeft het college het tegen het besluit van 26 mei 2004 door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en dat besluit herroepen voorzover het betrekking heeft op het verlenen van vrijstelling voor het aanleggen van een ontsluitingsweg.
Bij uitspraak van 13 september 2005, verzonden op 14 september 2005, voorzover thans van belang, heeft de voorzieningenrechter het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 29 september 2005, bij de Raad van State ingekomen op 30 september 2005, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 12 oktober 2005. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 29 september 2005, bij de Raad van State ingekomen op 30 september 2005, heeft appellante de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 november 2005, waar appellante, vertegenwoordigd door drs. J. Takkebos, gemachtigde, en [voorzitter] en het college, vertegenwoordigd door P. Jager en G.E. Visser, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen.
2.2. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.3. De voorzieningenrechter heeft in de uitspraak van 13 september 2005 terecht geoordeeld dat de in de bezwaarfase door appellante gemaakte bezwaren zich niet inhoudelijk richten tegen het complex maar uitsluitend tegen de ontsluitingsweg. In de uitspraak van 28 februari 2005 zijn de bezwaren van appellante en het bestreden besluit ook in die (beperkende) zin beoordeeld. Appellante heeft tijdens de bezwaarfase uitdrukkelijk gesteld dat zij geen bezwaar heeft tegen de bouw van het beoogde complex, zoals blijkt uit haar brief van 20 augustus 2004, waarin zij een aanvulling geeft van de gronden van het bezwaarschrift, het verslag van de hoorzitting van de Adviescommissie bezwaarschriften op 28 september 2004 en de daarbij behorende pleitnota van appellante. Uit niets blijkt dat appellante heeft bedoeld te betogen dat het complex niet gerealiseerd kan worden indien de ontsluiting niet op een andere locatie zal worden aangelegd. Daarbij neemt de Afdeling nog in aanmerking dat ter zitting is gebleken dat appellante geen bezwaar heeft gemaakt tegen de inmiddels voor het sportcomplex verleende bouwvergunning.
2.4. De voorzieningenrechter heeft derhalve op goede gronden geoordeeld dat het college zich bij de heroverweging van het besluit van 26 mei 2004 terecht heeft beperkt tot de ontsluitingsproblematiek en de overige onderdelen van dat besluit buiten beschouwing gelaten. Het betoog dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat geen volledige heroverweging van het primaire besluit op grondslag van het bezwaar heeft plaatsgevonden, faalt daarom.
2.5. Nu het aanleggen van de weg in overeenstemming is met de ingevolge de bestemmingsplannen "Wiardaburen" en "Hempen-Teerns" ter plaatse geldende bestemmingen, hetgeen appellante niet betwist, is daarvoor geen vrijstelling vereist. De Afdeling is aldus met de voorzieningenrechter van oordeel dat het college het besluit van 26 mei 2004 terecht heeft herroepen voorzover het betrekking heeft op het verlenen van vrijstelling voor het aanleggen van de ontsluitingsweg.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Gelet hierop ziet de Voorzitter geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen grond.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M. Duursma, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Duursma
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 november 2005