ECLI:NL:RVS:2005:AU7157

Raad van State

Datum uitspraak
24 november 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200507510/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • M. Oosting
  • P.J.A.M. Broekman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake handhaving Natuurbeschermingswet voor vleesvarkenshouderij

Op 24 augustus 2005 heeft de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit een verzoek van de stichting "Stichting Leefbaarheid De Heen" om handhavingsmaatregelen op grond van de Natuurbeschermingswet afgewezen. Dit verzoek was gericht tegen de vleesvarkenshouderij aan de Heensedijk 16b te De Heen. De stichting had bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing en verzocht de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State om een voorlopige voorziening te treffen. De zitting vond plaats op 10 november 2005, waar zowel de stichting als de Minister vertegenwoordigd waren.

De Voorzitter overwoog dat de vleesvarkenshouderij, die nabij een beschermd natuurmonument is gelegen, niet over de benodigde vergunning beschikt. De Minister had echter aangegeven dat er mogelijkheden zijn voor de vleesvarkenshouderij om de ammoniakdepositie te compenseren door het aankopen van depositierechten. De stichting betwistte dat er concreet uitzicht op legalisatie bestond en stelde dat de toezegging van de Heensehoeve om het aantal varkens te beperken niet was nagekomen.

De Voorzitter concludeerde dat handhavend optreden in deze situatie onevenredig bezwarend zou zijn voor de Heensehoeve, aangezien er nog een vergunningaanvraag in behandeling was. De Voorzitter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, met de opmerking dat de Minister spoed zou betrachten bij de beslissing op de vergunningaanvraag. De uitspraak werd gedaan op 24 november 2005.

Uitspraak

200507510/1.
Datum uitspraak: 24 november 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
de stichting "Stichting Leefbaarheid De Heen", gevestigd te De Heen,
verzoekster,
en
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 24 augustus 2005, kenmerk DRZZ05-5415/RR/ML, heeft verweerder het verzoek van verzoekster van 17 januari 2005 om toepassing van bestuurlijke handhavingsmaatregelen op grond van de Natuurbeschermingswet ten aanzien van de vleesvarkenshouderij aan het perceel Heensedijk 16b te De Heen, afgewezen.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bezwaar gemaakt. Verzoekster heeft de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 10 november 2005, waar verzoekster, vertegenwoordigd door [gemachtigden], en verweerder, vertegenwoordigd door mr. E.M.B. Kuijpers, ambtenaar van het ministerie, zijn verschenen. Voorts zijn daar namens de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "De Heensehoeve B.V." (hierna: De Heensehoeve) [gemachtigde] en mr. J.J. Vermeulen, advocaat te Middelharnis, gehoord.
2.    Overwegingen
2.1.    Op 1 oktober 2005 zijn verschillende artikelen uit de Natuurbeschermingswet 1998 en de Wet van 20 januari 2005 tot wijziging van de Natuurbeschermingswet 1998 in verband met Europeesrechtelijke verplichtingen in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
2.2.    De Heensehoeve exploiteert een vleesvarkenshouderij aan de Heensedijk 16b te De Heen. Het bedrijf is gelegen nabij het gebied "Krammer-Volkerak" dat bij besluiten van 2 augustus 1988 en 2 november 1988 is aangewezen als beschermd natuurmonument onderscheidenlijk staatsnatuurmonument.
Bij besluit van 19 augustus 2002 heeft verweerder geweigerd aan [belanghebbende] een vergunning als bedoeld in artikel 12 van de Natuurbeschermingswet te verlenen in verband met het oprichten van een bedrijf voor het houden van 6.912 vleesvarkens op het hiervoor bedoelde perceel. Bij besluit van 10 juli 2003 heeft verweerder in bezwaar alsnog vergunning aan [belanghebbende], thans De Heensehoeve B.V., verleend voor een vleesvarkenshouderij met een emissie van 6.912 kg NH3. Bij uitspraak van 22 december 2004, zaak no.
200305403/1(JM 2005/19), heeft de Afdeling dit besluit vernietigd.
2.3.    Om te voorkomen dat de voor het bedrijf verleende milieuvergunning op 24 oktober 2004 van rechtswege zou vervallen, zijn op 22 oktober 2004 500 varkens in de inrichting geplaatst.
2.4.    Uit genoemd besluit van 24 augustus 2005 blijkt dat verweerder het verzoek om toepassing van bestuurlijke handhavingsmaatregelen heeft afgewezen vanwege de mogelijkheden die bestaan voor de vleesvarkenshouderij om de op dit bedrijf veroorzaakte ammoniakdepositie te compenseren door het aankopen van depositierechten in hetzelfde gebied (saldering). Daarbij achtte verweerder van belang dat De Heensehoeve heeft aangegeven ter plaatse niet meer dan 500 varkens, waarmee een beperkte ammoniakdepositie van 2,85 mol per hectare per jaar is gemoeid, te zullen houden in de periode tot de beslissing in de vergunningprocedure.
2.5.    De toezichthouder Handhaving Bedrijven van de provincie Noord-Brabant heeft bij controlebezoeken op 24 augustus 2005 en 20 september 2005 vastgesteld dat op de vleesvarkenshouderij aan de Heensedijk 3.328 respectievelijk 4.544 varkens aanwezig waren.
2.6.    Bij brieven van 1 september 2005 en 30 september 2005 heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant De Heensehoeve meegedeeld voornemens te zijn verweerder te adviseren over te gaan tot toepassing van bestuurlijke handhavingsmaatregelen op grond van de Natuurbeschermingswet. Reden hiervoor was de aanwezigheid van genoemde aantallen varkens in de vleesvarkenshouderij, dit ondanks de toezegging van De Heensehoeve het aantal varkens ter plaatse vooralsnog te beperken tot 500, terwijl onduidelijk was of er concreet uitzicht bestond op legalisatie op korte termijn.
2.7.    Bij brief van 29 september 2005 heeft De Heensehoeve bij verweerder een nieuwe vergunning als bedoeld in artikel 12 van de Natuurbeschermingswet aangevraagd voor de oprichting van een vleesvarkenshouderij aan de Heensedijk te Steenbergen. Daarbij liet zij weten ter compensatie van de door haar bedrijfsvoering veroorzaakte depositie bij overeenkomst van 4 augustus 2005 van een kippenhouderij in hetzelfde gebied depositierechten te hebben aangekocht.
2.8.    Verzoekster is van mening dat verweerder het verzoek om handhaving niet had mogen afwijzen omdat de inrichting zonder vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet in werking is. Er bestaat volgens haar geen concreet zicht op legalisatie. Het door verweerder te voeren ammoniakbeleid is volgens haar nog onvoldoende duidelijk. Daarbij stelt zij dat De Heensehoeve haar toezegging dat in de vleesvarkenshouderij aan de Heensedijk 16b in de periode tot de beslissing in de vergunningprocedure niet meer dan 500 varkens worden gehouden, niet is nagekomen. Voorts heeft verzoekster ter zitting betwist dat De Heensehoeve voldoende depositierechten heeft aangekocht.
2.9.    Verweerder dient nog een beslissing te nemen op de vergunningaanvraag van 29 september 2005. Hij werkt op dit moment nieuw beleid uit voor ammoniakdepositie in het geval van nieuwvestiging. Hoofdlijn van het beleid zal zijn, aldus verweerder ter zitting, dat het in beginsel niet mogelijk is ten aanzien van nieuwvestiging een maximumdepositie van vijftien mol per hectare per jaar toe te staan. Als nieuwvestiging een merkbare depositie veroorzaakt op het natuurmonument, zal deze depositie volgens verweerder moeten worden gecompenseerd door het tevoren aankopen van depositierechten in hetzelfde gebied (saldering).
2.10.    Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verweerder de vergunningaanvraag van 29 september 2005 van De Heensehoeve ontvankelijk heeft geacht en in behandeling heeft genomen.
Mede gelet op de bij genoemde vergunningaanvraag gevoegde stukken waarin is aangegeven dat de Heensehoeve met het oog op saldering depositierechten van een kippenhouderij in hetzelfde gebied heeft aangekocht, ziet hij vooralsnog geen redenen die in weg kunnen staan aan vergunningverlening. Ter zitting heeft verweerder gesteld, dat hij in het kader van de vergunningaanvraag nader onderzoek zal doen naar de door verzoekster gemaakte opmerkingen over de aangekochte depositierechten. Tevens heeft verweerder daar gesteld onder deze omstandigheden af te zien van zijn in de brieven van 1 september 2005 en 30 september 2005 neergelegde voornemen tot het toepassen van bestuurlijke handhavingsmaatregelen.
2.11.    Niet in geschil is dat voor het uitoefenen van de varkenshouderij een vergunning als bedoeld in artikel 12 van de Natuurbeschermingswet is vereist en dat De Heensehoeve thans niet over een dergelijke vergunning beschikt. Verweerder is derhalve bevoegd terzake handhavend op te treden.
Gelet op het algemeen belang dat is gediend met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren dit te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.12.    De Voorzitter is van oordeel dat verweerder zich onder de huidige omstandigheden in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat van handhavend optreden dient te worden afgezien. Hiertoe overweegt hij dat niet op voorhand uitgesloten is dat alsnog vergunning voor het houden van een aantal vleesvarkens als door De Heensehoeve beoogd op grond van artikel 12 van de Natuurbeschermingswet kan worden verleend.
Handhavend optreden zou daarom naar het oordeel van de Voorzitter in de huidige situatie onevenredig bezwarend zijn voor De Heensehoeve in verhouding tot de daarmee te dienen belangen.
2.13.    De Voorzitter ziet gelet op het vorenstaande onvoldoende aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Gelet op de omstandigheid dat verweerder in dit verband een, weliswaar inmiddels stopgezette, handhavingsprocedure heeft gestart alsmede gezien de aan die stopzetting ten grondslag liggende feiten en omstandigheden, gaat hij er van uit dat verweerder bij zijn onderzoek in het kader van de vergunningaanvraag spoed zal betrachten en op korte termijn op deze aanvraag zal beslissen.
2.14.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. M. Oosting, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P.J.A.M. Broekman, ambtenaar van Staat.
w.g. Oosting    w.g. Broekman
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 november 2005
12-447.