ECLI:NL:RVS:2005:AU7162

Raad van State

Datum uitspraak
30 november 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200502143/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • A. Kosto
  • H.Ph.J.A.M. Hennekens
  • O. de Savornin Lohman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Waterwijk Almere en goedkeuring door de Raad van State

In deze zaak gaat het om de goedkeuring van het bestemmingsplan "Waterwijk" door de gemeenteraad van Almere, vastgesteld op 2 september 2004. Het college van gedeputeerde staten van Flevoland heeft op 1 februari 2005 goedkeuring verleend aan dit bestemmingsplan. Appellanten, bestaande uit twee groepen bewoners, hebben tegen deze goedkeuring beroep ingesteld bij de Raad van State. De zitting vond plaats op 4 november 2005, waarbij de gemeenteraad en de provincie vertegenwoordigd waren. De appellanten voerden aan dat het bestemmingsplan niet in overeenstemming is met de goede ruimtelijke ordening, met name met betrekking tot parkeernormen en veilige looproutes. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft overwogen dat de gemeenteraad bij de vaststelling van het bestemmingsplan rekening heeft gehouden met de bestaande situatie en dat de goedkeuring van het plan niet in strijd is met het recht. De Afdeling heeft vastgesteld dat de appellanten niet aannemelijk hebben gemaakt dat de goedkeuring van het plan onterecht was. De Afdeling heeft de beroepen van de appellanten ongegrond verklaard en de goedkeuring van het bestemmingsplan bevestigd. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 30 november 2005.

Uitspraak

200502143/1.
Datum uitspraak: 30 november 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1.    [appellanten sub 1], wonend te [woonplaats],
2.    [appellanten sub 2], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Flevoland,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 2 september 2004 heeft de gemeenteraad van Almere het bestemmingsplan "Waterwijk" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 1 februari 2005, kenmerk ROV/05.040108/L, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben appellanten sub 1 bij brief van 10 maart 2005, bij de Raad van State ingekomen op 11 maart 2005, en appellanten sub 2 bij brief van 6 april 2005, bij de Raad van State ingekomen op 11 april 2005, beroep ingesteld.
Bij brief van 31 mei 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 november 2005, waar appellanten sub 2, in de persoon van [een van de appellanten sub 2], en verweerder, vertegenwoordigd door S.C. van den Broek, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord de gemeenteraad, vertegenwoordigd door E. Weijnen, ambtenaar van de gemeente.
Appellanten sub 1 zijn niet ter zitting verschenen.
2.    Overwegingen
Overgangsrecht
2.1.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
Toetsingskader
2.2.    Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (verder: de WRO) in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (verder: de Awb) rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
Het plan
2.3.    Het plan voorziet in een actuele juridisch-planologische regeling voor de Waterwijk, een woonwijk in het noordoosten van Almere-Stad.
Parkeernormen en veilige looproutes
2.4.    [appellanten sub 1] stellen in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan "Waterwijk". Zij stellen daartoe dat de parkeernormen uit het vorige plan ten onrechte niet in het nieuwe plan zijn overgenomen. [appellanten sub 1] stellen voorts dat ook het bestemmingsplanvoorschrift met betrekking tot de veilige looproutes uit het vorige plan ten onrechte niet is overgenomen in het plan.
Standpunt verweerder
2.5.    Verweerder heeft het plan niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening of het recht geacht en heeft het plan goedgekeurd.
Vaststelling van de feiten
2.6.    Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.6.1.    Ter zitting heeft de gemeenteraad gesteld dat in het oude plan parkeernormen waren opgenomen. Het opnemen van parkeernormen in dat plan was volgens de gemeenteraad van belang omdat de woonwijk in ontwikkeling was. In het nieuwe plan is een dergelijke norm niet opgenomen, omdat het plan hoofdzakelijk conserverend is en vrijwel geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt ten behoeve waarvan in parkeerplaatsen moet worden voorzien, aldus de gemeenteraad. Voor zover nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt worden, kunnen volgens de gemeenteraad parkeerplaatsen worden gerealiseerd ter plaatse van de plandelen met de bestemming "Verblijfsgebied (VG)" en op de plandelen met de bestemming "Maatschappelijke doeleinden (M)". De parkeervoorzieningen bij nieuwe ontwikkelingen worden gereguleerd via de gemeentelijke bouwverordening, aldus de gemeenteraad.
2.6.2.    Artikel 8 van de planvoorschriften luidt, voor zover hier van belang:
Doeleindenomschrijving
1. De gronden op de plankaart aangewezen voor Maatschappelijke doeleinden (M) zijn bestemd voor maatschappelijke voorzieningen alsmede voor bijbehorende voorzieningen als ontsluitingswegen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, voet- en fietspaden, groen en water.
2.6.3.    Ingevolge artikel 10 van de planvoorschriften zijn de gronden met de bestemming "Recreatieve doeleinden (R)" onder meer bestemd voor bij recreatieve voorzieningen behorende voet- en fietspaden.
2.6.4.    Artikel 15 van de planvoorschriften luidt, voor zover hier van belang:
Doeleindenomschrijving
1. De gronden op de plankaart aangewezen voor Verblijfsgebied (VG) zijn bestemd voor wegen met een functie voor verblijf en verplaatsing, waaronder begrepen fiets- en voetpaden, bepaald door en gericht op de aangrenzende bestemmingen, alsmede voor water, parkeerplaatsen, voorzieningen ten behoeve van de (ondergrondse) afvalinzameling, kunstobjecten, nutsvoorzieningen, jongeren ontmoetingsplaatsen en speel- en groenvoorzieningen.
Bouwvoorschriften
2. Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend duikers, bruggen, straatmeubilair en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, met inachtneming van het bepaalde in artikel 21 lid 5.
Vrijstellingsbevoegdheid jongerenontmoetingsplaatsen
3. Burgemeester en wethouders kunnen vrijstelling verlenen van het bepaalde in lid 2 voor een gebouw op een jongerenontmoetingsplaats, met inachtneming van de volgende bepalingen:
a. de bouwhoogte van het gebouw mag ten hoogste 3.50 meter bedragen;
b. de oppervlakte van het gebouw mag ten hoogste 15 m2 bedragen;
c. de plaats moet makkelijk bereikbaar zijn voor jongeren uit de directe omgeving;
d. in de directe nabijheid moet sprake zijn van activiteit;
e. de ontmoetingsplek moet uit oogpunt van sociale veiligheid een open karakter hebben;
f. de plek moet bij voorkeur meerdere in- en uitgangen hebben;
g. de omvang dient zodanig te zijn dat er voldoende ruimte is voor meerdere groepen jongeren;
h. het gebouw moet minimaal 50 meter van woonbebouwing worden gerealiseerd.
Het oordeel van de Afdeling
2.7.    De conserverende aard van het plan brengt mee dat het plan vrijwel geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt. Ter zitting is gebleken dat, in het geval zich een nieuwe ontwikkeling voordoet, in het kader van de gemeentelijke bouwverordening aan een bepaalde parkeernorm bij deze nieuwe ontwikkeling moet worden voldaan. De Afdeling stelt voorts vast dat ingevolge artikel 8 en artikel 15 van de planvoorschriften parkeerplaatsen kunnen worden verwezenlijkt op gronden met de bestemmingen "Verblijfsgebied (VG)" en "Maatschappelijke voorzieningen (M)". Appellanten hebben niet aannemelijk gemaakt dat het parkeren niet afdoende in het kader van de bouwverordening kan worden gereguleerd. Voor zover appellanten stellen dat in de bouwverordening ten onrechte geen parkeernorm is opgenomen of dat de in de bouwverordening opgenomen parkeernorm niet wordt gehandhaafd merkt de Afdeling op dat de aanvaardbaarheid van de bouwverordening en de handhaving van de daarin opgenomen normen in het kader van de bestemmingsplanprocedure niet aan de orde kunnen komen.
Ter zitting is gebleken dat de in het vorige plan opgenomen norm met betrekking tot veilige looproutes betrekking had op de routes van woningen naar speelvoorzieningen voor kinderen. Ter zitting is voorts gebleken dat deze routes op grond van het oude plan in de wijk zijn gerealiseerd. De Afdeling stelt vast dat de bestemmingen "Maatschappelijke doeleinden (M)", "Recreatieve doeleinden (R)" en "Verblijfsgebied (VG)" ruimte bieden voor het behoud van dergelijke routes. De veiligheid voor de gebruikers van de looproutes kan voorts met bijvoorbeeld verkeersmaatregelen worden gereguleerd.
Artikel 4, vierde lid, onder b, van de planvoorschriften
Standpunt [appellanten sub 1]
2.8.    Naast de bezwaren tegen het gehele plan genoemd in overweging 2.4 stellen [appellanten sub 1] in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan artikel 4, vierde lid, onder b, van de planvoorschriften. Dit voorschrift maakt volgens appellanten ten onrechte mogelijk dat in de buurt waar zij wonen op één meter afstand van de erfgrens kan worden gebouwd. Appellanten vrezen voor aantasting van het karakter van de buurt door dichtere bebouwing.
Standpunt verweerder
2.9.    Verweerder heeft het planvoorschrift niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening of het recht geacht en heeft het voorschrift goedgekeurd. Verweerder acht de in het plan neergelegde minimale afstand van de woningen tot de erfgrens uit het oogpunt van stedenbouw en privacy niet onaanvaardbaar.
Vaststelling van de feiten
2.10.    Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.10.1.    Appellanten wonen in het zuidwesten van het plangebied, in de omgeving van het Reggeplantsoen. In het woongebied van appellanten staan vrijstaande woningen. De gronden in dit gebied hebben in dit plan de bestemming "Woondoeleinden II (WII)" gekregen. Ook de woning van appellanten staat op gronden met de bestemming "Woondoeleinden II (WII)". Volgens de plantoelichting komen in de omgeving van het Reggeplantsoen slechts vrijstaande en geschakelde woningen voor.
Ingevolge de voorschriften van het oude plan moesten de woningen in het woongebied van appellanten aanéén of met een onderlinge afstand van ten minste 3 meter worden gebouwd. Ter zitting is door de gemeenteraad gesteld dat de woningen niet aaneengesloten zijn gebouwd en dat in het woongebied van appellanten ook woningen staan waartussen de afstand minder dan 3 meter bedraagt.
2.10.2.    Ingevolge artikel 4, vierde lid, onder b, van de planvoorschriften dient op gronden met de bestemming "Woondoeleinden II (WII)" de afstand van het hoofdgebouw en de aan- en uitbouwen tot de zijerfscheiding ten minste 1.00 meter te bedragen.
2.10.3.    In de plantoelichting is vermeld dat het bestemmingsplan "Waterwijk" is geactualiseerd in het kader van het project "Inhaalslag bestemmingsplannen". Daarbij is gekozen voor een uniforme wijze van bestemmen binnen de gemeente. Ter zitting heeft de gemeenteraad gesteld dat is beoogd de afstand af te stemmen op de afstandseis van 3 meter die in het oude plan was opgenomen, in samenhang met de feitelijke situatie.
Het oordeel van de Afdeling
2.11.    Ingevolge artikel 4, vierde lid, onder b, van de planvoorschriften is het mogelijk dat op de gronden met de bestemming "Woondoeleinden II (WII)" woningen worden gebouwd met een tussenliggende afstand van 2 meter. Op grond van het oude plan moest, indien de woningen niet aaneengesloten werden gebouwd, de tussenliggende afstand ten minste 3 meter bedragen. De Afdeling stelt dan ook vast dat het nieuwe plan in zoverre een dichtere bebouwing mogelijk maakt dan het oude plan. Gelet op de geringe verkleining van de toegestane afstand tussen woningen en de feitelijke afstanden tussen de woning van appellanten en de naastgelegen woningen is niet aannemelijk gemaakt dat de privacy van appellanten ernstig wordt aangetast. Voorts is de Afdeling van oordeel dat de door het plan mogelijk gemaakte verkleining van de afstand tussen woningen niet zodanig is dat het karakter van het woongebied hierdoor op onaanvaardbare wijze verandert. Verweerder heeft zich gelet hierop in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de minimale afstand tussen woningen in het woongebied van appellanten uit het oogpunt van privacy en stedenbouw aanvaardbaar is.
Twee plandelen met de bestemming "Verblijfsgebied (VG)"
Standpunt [appellanten sub 1] en [appellanten sub 2]
2.12.    Naast de bezwaren tegen het gehele plan genoemd in overweging 2.4 stellen [appellanten sub 1] in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Verblijfsgebied (VG)" in hun woongebied. [appellanten sub 1] stellen daartoe dat de bestaande groenstroken in hun woongebied ten onrechte niet als zodanig in het plan zijn bestemd. Met het eventuele verdwijnen van de groenstroken wordt afbreuk gedaan aan het karakter van de wijk, aldus appellanten.
2.13.    [appellanten sub 2] stellen in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Verblijfsgebied (VG)" ter hoogte van de bestemming "Maatschappelijke doeleinden (M)" aan de Schelvisstraat.
[appellanten sub 2] wensen de bestemming "Groenvoorzieningen (G)" voor de twee aanwezige groenstroken. Zij stellen daartoe dat de aanwezige groenstroken een buffer vormen tussen hun woningen en maatschappelijke voorzieningen, en dat deze groenstroken daarom behouden moeten blijven. Voorts heeft de gemeente expliciet aangegeven dat het groen op deze plekken zal worden behouden, aldus [appellanten sub 2].
Standpunt verweerder
2.14.    Verweerder heeft de hiervoor genoemde plandelen met de bestemming "Verblijfsgebied (VG)" niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening of het recht geacht en heeft de plandelen goedgekeurd. De in het plangebied aanwezige groenstroken zijn bestemd volgens een systematiek waarbij de kleinere eenheden groen binnen de openbare ruimte de bestemming "Verblijfsgebied (VG)" krijgen, aldus verweerder. Deze systematiek maakt flexibiliteit ten aanzien van de inrichting van de openbare ruimte mogelijk. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de groenstroken waar appellanten op doelen geen grote eenheid groen met een structurerende functie vormen, noch op zichzelf staande groene elementen zijn die belangrijk zijn voor de woonkwaliteit. Van een belangrijke groene buffer tussen de woningen van [appellanten sub 2] en de maatschappelijke voorzieningen is volgens verweerder geen sprake.
Vaststelling van de feiten
2.15.    Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.15.1.    In het woongebied van [appellanten sub 1] zijn tussen de woningen en de weg groenstroken aanwezig. Deze groenstroken worden op plaatsen doorsneden door opritten. Het woongebied is voorts omgeven door groenstructuren met de bestemming "Groenvoorziening (GR)".
2.15.2.    De woningen van [appellanten sub 2] staan alle ten zuiden van de twee plandelen met de bestemming "Maatschappelijke doeleinden (M)" aan de Schelvisstraat. Tussen de woningen tegenover de plandelen met de bestemming "Maatschappelijke doeleinden (M)" liggen plandelen met de bestemming "Tuinen (T)". Ten noorden van de woningen van [appellanten sub 2], tussen de plandelen met de bestemming "Tuinen (T)" en de plandelen met de bestemming "Maatschappelijke doeleinden (M)", ligt een plandeel met de bestemming "Verblijfsgebied (VG)". Op een deel van de gronden met de bestemming "Verblijfsgebied (VG)", tussen de woningen van [appellanten sub 2] en de weg, zijn thans groenstroken aanwezig. Ten oosten en ten westen van het woongebied van [appellanten sub 2] liggen gronden met de bestemming "Groenvoorzieningen (GR)".
2.15.3.    Voor een weergave van artikel 15 van de planvoorschriften wordt verwezen naar overweging 2.6.4.
2.15.4.    Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de gronden op de plankaart aangewezen voor Tuinen (T) bestemd voor voortuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen.
2.15.5.    De gemeenteraad heeft ter zitting gesteld dat het toekennen van de bestemming "Groenvoorzieningen (GR)" aan de bestaande groenstroken, zoals appellanten wensen, zou leiden tot onnodige vertraging en inflexibiliteit bij noodzakelijke aanpassingen aan de openbare ruimte nu deze bestemming verharding niet mogelijk maakt.
Ter zitting heeft de gemeenteraad voorts gesteld dat wordt gestreefd naar handhaving van meergenoemde groensnippers. Als mogelijke redenen om over te gaan tot aanpassingen van deze gronden noemt de gemeenteraad verkeersveiligheid en zogenoemd groot onderhoud van de inrichting van de openbare ruimte.
Het oordeel van de Afdeling
2.16.    Blijkens het verhandelde ter zitting is het plan er onder meer op gericht flexibiliteit te bieden ten behoeve van de herinrichting van de openbare ruimte, zodat de gronden efficiënt beheerd kunnen worden. De Afdeling acht deze doelstelling niet onredelijk.
Vast staat dat het plan voor de bestaande groenvoorzieningen vervanging door parkeerplaatsen of andere in artikel 15 van de planvoorschriften genoemde voorzieningen mogelijk maakt, maar dat ook het instandhouden en aanbrengen van groenvoorzieningen mogelijk blijft. De Afdeling stelt voorts vast dat de inrichting van het plangebied met de bestemming "Verblijfsgebied (VG)" zonder nadere planologische procedure aan de behoeften van gemeente en/of omwonenden kan worden aangepast als het gaat om voorzieningen die in artikel 15 van de planvoorschriften zijn beschreven.
Appellanten hebben niet aannemelijk gemaakt dat het eventuele verdwijnen van de groensnippers in hun woongebieden zal leiden tot een zodanige aantasting van de beleving van de woonomgeving dat verweerder hieraan niet in redelijkheid heeft kunnen voorbijgaan. De Afdeling neemt hierbij in aanmerking dat de woongebieden van appellanten worden omgeven door groenstructuren. Voor zover [appellanten sub 2] stellen dat de groenstroken een buffer vormen tussen hun woningen en de plandelen met de bestemming "Maatschappelijke doeleinden (M)" stelt de Afdeling vast dat tussen de woningen van appellanten en de maatschappelijke voorzieningen onder meer een straat en tuinen bij de woningen zijn gelegen. Met betrekking tot de stelling van [appellanten sub 2] dat het gemeentebestuur expliciet heeft aangegeven dat de groensnippers zullen worden behouden, is ter zitting gebleken dat behoud van de groenstroken in de Schelvisstraat het uitgangspunt is, maar dat het efficiënt beheer van de gronden flexibiliteit desalniettemin wenselijk maakt. [appellanten sub 2] hebben niet aannemelijk gemaakt dat van de zijde van het gemeentebestuur toezeggingen zijn gedaan met betrekking tot het behoud van de groensnippers.
Gelet op het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat niet is gebleken dat de belangen van appellanten bij het behoud van de aanwezige eenheden groen zwaarder weegt dan de algemene belangen bij een efficiënt en flexibel beheer van de openbare ruimte.
Artikel 15 van de planvoorschriften, voor zover hierbij een jongerenontmoetingsplaats mogelijk wordt gemaakt
Standpunt [appellanten sub 1]
2.17.    Naast de bezwaren tegen het gehele plan genoemd in overweging 2.4 stellen [appellanten sub 1] in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan artikel 15 van de planvoorschriften, voor zover hiermee een jongeren ontmoetingsplaats (verder: jop) op korte afstand van hun woning mogelijk wordt gemaakt. Appellanten vrezen voor overlast en schade van jongeren die zich op de jop zullen ophouden. Voorts zijn zij van mening dat in het plan ten onrechte geen minimale afstand van een jop tot woningen is vastgelegd.
Standpunt verweerder
2.18.    Verweerder heeft artikel 15 van de planvoorschriften niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening of het recht geacht en heeft het voorschrift goedgekeurd. Verweerder is verder van mening dat de opgenomen vrijstellingsbevoegdheid voor de plaatsing van een jop op gronden met de bestemming "Verblijfsgebied (VG)" is opgenomen om de flexibiliteit van het plan te waarborgen. Voor de bouw van een gebouwtje op een jop is een vrijstelling nodig, waaraan voorwaarden zijn verbonden, onder meer met betrekking tot de minimale afstand tot woningen. Tegen de vrijstelling en bouwvergunning staan voorts bezwaar en beroep open, aldus verweerder.
Vaststelling van de feiten
2.19.    Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.19.1.    De kortste afstand van de woning van [appellanten sub 1] tot het plandeel met de bestemming "Verblijfsgebied (VG)" is ongeveer 4 meter.
2.19.2.    Voor een weergave van artikel 15 van de planvoorschriften wordt verwezen naar overweging 2.6.4.
Het oordeel van de Afdeling
2.20.    De Afdeling stelt vast dat het feit dat zich voor de woning van appellanten jongeren kunnen ophouden niet voortvloeit uit de zinsnede 'jongeren ontmoetingsplaatsen' in de doeleindenomschrijving van de bestemming "Verblijfsgebied (VG)", zoals opgenomen in artikel 15, eerste lid, van de planvoorschriften. De betekenis van deze zinsnede binnen de doeleindenomschrijving is gelegen in de koppeling met de vrijstellingsbevoegdheid ten behoeve van de bouw van een gebouw op een jop, opgenomen in het derde lid van het voorschrift. Indien de zinsnede niet in de doeleindenomschrijving was opgenomen, zou van de vrijstellingsbevoegdheid geen gebruik kunnen worden gemaakt. Overigens kunnen tegen de toepassing van de vrijstellingsbevoegdheid genoemd in artikel 15, derde lid, van de planvoorschriften rechtsmiddelen worden aangewend.
Dat zich voor de woning van appellanten jongeren kunnen ophouden die overlast kunnen veroorzaken, is een zaak van openbare orde. Eventuele hinder moet dan ook in dat kader worden beoordeeld.
Het plandeel met de bestemming "Groenvoorzieningen (GR)" tussen de Karperweg en de plandelen met de bestemming "Maatschappelijke doeleinden (M)"
Standpunt van [appellanten sub 2]
2.21.    [appellanten sub 2] stellen in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Groenvoorzieningen (GR)" tussen de plandelen met de bestemming "Maatschappelijke doeleinden (M)" en de Karperweg. Deze bestemming maakt volgens appellanten ten onrechte geen noordelijke ontsluiting van de maatschappelijke voorzieningen mogelijk. Een noordelijke ontsluitingsweg brengt minder verkeer- en parkeerhinder met zich dan de in het plan voorziene zuidelijke ontsluiting en het ruimtegebruik en het gebruik van belastinggelden zal door een noordelijke ontsluiting efficiënter zijn, aldus appellanten. Door het ontbreken van een noordelijke ontsluiting ontstaat stedenbouwkundig gezien één geheel van de twee naast elkaar gelegen plandelen met de bestemming "Maatschappelijke doeleinden (M)", wat volgens appellanten ongewenst is. De door appellanten gewenste noordelijke ontsluiting brengt volgens hen geen aantasting van de groenstructuur en geen verslechtering van de verkeersveiligheidssituatie met zich. De plandelen met de bestemming "Maatschappelijke doeleinden (M)" worden volgens appellanten aantrekkelijker voor een maatschappelijke instelling wanneer die instelling kan kiezen tussen een noordelijke en zuidelijke ontsluiting.
Standpunt verweerder
2.22.    Verweerder heeft het plandeel met de bestemming "Groenvoorzieningen (GR)" tussen de plandelen met de bestemming "Maatschappelijke doeleinden" en de Karperweg niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening of het recht geacht en heeft het plandeel goedgekeurd. Een noordelijke ontsluiting van de maatschappelijke voorzieningen heeft een negatief effect op de verkeersveiligheid op de Karperweg, aldus verweerder. Voorts zal ten behoeve van een noordelijke ontsluiting een gedeelte van de bestaande structurerende groenvoorziening langs de Karperweg moeten verdwijnen, wat volgens verweerder ongewenst is.
Vaststelling van de feiten
2.23.    Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.23.1.    In het noordoosten van het plangebied liggen twee plandelen met de bestemming "Maatschappelijke doeleinden (M)". Ten noorden van deze plandelen ligt de Karperweg, ten westen en noordwesten ervan ligt de Baarsweg, en aan de zuidzijde van de plandelen ligt de Schelvisstraat. Tussen de plandelen met de bestemming "Maatschappelijke doeleinden (M)" en de Karperweg ligt een plandeel met de bestemming "Groenvoorzieningen (GR)". Op de plandelen met de bestemming "Maatschappelijke doeleinden (M)" zijn een kinderdagverblijf en de International School Almere gevestigd. Het plan voorziet in een noordwestelijke ontsluiting van het kinderdagverblijf op de Baarsweg, terwijl de International School Almere wordt ontsloten via de zuidelijk gelegen Schelvisstraat.
2.23.2.    Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de gronden op de plankaart aangewezen voor groenvoorzieningen bestemd voor beplantingen, water, speelvoorzieningen, jongeren ontmoetingsplaatsen, voorzieningen ten behoeve van de (ondergrondse) afvalinzameling, kunstobjecten, nutsvoorzieningen, voet- en fietspaden alsmede voor bermen en bermsloten.
Het oordeel van de Afdeling
2.24.    Uit artikel 17 van de planvoorschriften volgt dat op het plandeel met de bestemming "Groenvoorzieningen (GR)" ten noorden van het kinderdagverblijf en de International School Almere geen ontsluitingsweg is toegestaan. Appellanten betogen dat het plan, in plaats van te voorzien in een zuidelijke ontsluiting van de International School Almere naar de Schelvisstraat, een noordelijke ontsluitingsweg mogelijk moet maken.
Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting stelt verweerder zich op het standpunt dat een ontsluiting van de International School Almere op de Karperweg door de toename van verkeer op deze wijkontsluiting een verslechtering van de verkeersveiligheid op de Karperweg zou meebrengen. Voorts is de gemeenteraad van mening dat de overlast voor aanwonenden aan de Schelvisstraat door de in het plan voorziene ontsluiting beperkt is. De gemeenteraad en verweerder achten verder een doorsnijding van het wijkgroen ten noorden van de International School Almere door een ontsluitingsweg ongewenst.
Niet gebleken is dat de feiten die de gemeenteraad aan de keuze voor de in het plan opgenomen plaats van de ontsluitingsweg ten grondslag heeft gelegd onjuist zijn. In dit verband is van belang dat appellanten de juistheid van deze feiten wel betwisten maar deze stellingname niet nader toelichten door het aandragen van gegevens die aanleiding geven aan de juistheid hiervan te twijfelen. Hoewel de zuidelijke ligging van de ontsluitingsweg voor appellanten enige nadelige gevolgen kan meebrengen is niet gebleken dat deze hinder zo groot is dat verweerder niet in redelijkheid het standpunt heeft kunnen innemen dat het algemene belang bij de aanleg van een ontsluitingsweg op de in het plan voorziene locatie zwaarder weegt dan de belangen van appellanten bij het voorkomen van elke verkeers- of parkeerhinder.
De Afdeling merkt voorts op dat het bestaan van alternatieven op zichzelf geen grond kan vormen voor het onthouden van goedkeuring aan het bestemmingsplan. Het karakter van de besluitvorming omtrent de goedkeuring brengt immers mee dat alternatieven daarbij in beginsel eerst aan de orde behoeven te komen indien blijkt van ernstige bezwaren tegen het voorgestane gebruik waarop het plan ziet. Verweerder heeft zich gezien het vorenstaande in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze situatie zich in dit geval niet voordoet. De eventuele financiële, stedenbouwkundige en commerciële voordelen van een andere ontsluitingsweg, wat daar ook van zij, maken dit niet anders.
Het plandeel met de bestemming "Detailhandels- en Horecadoeleinden (DH)"
Standpunt van [appellanten sub 2]
2.25.    [appellanten sub 2] stellen in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Detailhandels- en Horecadoeleinden (DH)" ter plaatse van het zuidelijk blok van het buurtwinkelcentrum Botplein. Appellanten stellen daartoe dat de mogelijkheid van omschakeling van detailhandel naar horeca in strijd is met het gemeentelijke beleid, zoals dit is neergelegd in de Horecanota. Appellanten vrezen voorts hinder van horeca. Dit klemt volgens appellanten des te meer nu het plandeel dicht bij woningen en in een kinderrijke buurt is gelegen. De reeds aanwezige horeca heeft regelmatig geluidsoverlast en overlast van rondhangende bezoekers veroorzaakt, aldus appellanten.
Standpunt verweerder
2.26.    Verweerder heeft het plandeel met de bestemming "Detailhandels- en Horecadoeleinden (DH)" ter plaatse van het zuidelijke blok van het buurtwinkelcentrum Botplein niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening of het recht geacht en heeft het plandeel goedgekeurd. Verweerder stelt dat in de "Nota horeca" een algemeen toelatingsbeleid voor horeca uiteen is gezet. Bij het ruimtelijke beleid voor horeca-activiteiten kunnen volgens diezelfde Nota echter ook ruimtelijk-functionele overwegingen een rol spelen, aldus verweerder. De locatie van het blok waarin horeca kan worden gevestigd is volgens verweerder bij uitstek geschikt voor de vestiging van horeca. Vanwege de ruime afstand tot de woningen van appellanten zal hun woon- en leefklimaat niet onaanvaardbaar worden aangetast, aldus verweerder.
Vaststelling van de feiten
2.27.    Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.27.1.    Het meest zuidelijke blok op het Botplein heeft de bestemming "Detailhandels- en Horecadoeleinden (DH)" gekregen. In dit blok is thans een aantal detailhandelszaken en horecagelegenheden gevestigd.
Appellanten wonen allen aan de Schelvisstraat, ten noorden van het blok op het Botplein. De kortste afstand tussen het blok aan het Botplein en de woningen van appellanten bedraagt ruim 200 meter.
Tussen de woning van appellanten en het plandeel met de bestemming "Detailhandels- en Horecadoeleinden (DH)" ligt een plandeel met de bestemming "Detailhandelsdoeleinden (D)". Aan de westzijde bevindt zich een groenvoorziening en water en aan de zuidzijde een groenvoorziening en een busbaan.
2.27.2.    Ingevolge artikel 12 van de planvoorschriften zijn de gronden op de plankaart aangewezen voor Detailhandels- en Horecadoeleinden (DH) bestemd voor detailhandel en dienstverlening en horecabedrijven behorende tot ten hoogste categorie 2 van de Staat van Horeca-activiteiten.
In de Staat van Horeca-activiteiten wordt categorie 1 aangeduid als 'lichte horeca'. In de Staat van Horeca-activiteiten is vermeld dat onder deze categorie bedrijven vallen die in beginsel alleen overdag en 's avonds behoeven te zijn geopend (vooral verstrekking van etenswaren en maaltijden) en daardoor slechts beperkte hinder voor omwonenden veroorzaken. Onder meer een koffiebar, snackbar, bistro en hotel vallen onder deze categorie. Categorie 2 wordt aangeduid als 'middelzware horeca'. Als 'middelzware horeca' worden aangemerkt bedrijven die normaal gesproken ook delen van de nacht geopend zijn en die daardoor aanzienlijke hinder voor omwonenden kunnen veroorzaken. Ook worden bedrijven met een relatief grote verkeersaantrekkende werking onder deze categorie begrepen. Onder meer cafés, restaurants met bezorg- en/of afhaalservice en bierhuizen worden als categorie 2-horeca aangemerkt.
In de toelichting op de Staat van Horeca-activiteiten is voorts onder meer vermeld dat bedrijven in categorie 2 van de Staat van Horeca-activiteiten in het algemeen alleen toelaatbaar zijn in weinig gevoelige gebieden, zoals gebieden met primair een functie voor detailhandel en voorzieningen.
2.27.3.    In de Horecanota van de gemeente Almere staat dat solitaire horeca in woongebieden niet wordt toegestaan, tenzij sprake is van een specifiek geschikte locatie. In woongebieden worden geen categorie 2 en categorie 3-horecabedrijven toegelaten, aldus de Horecanota.
In buurtsteunpunten is volgens de Horecanota zowel categorie 1- als categorie 2-horeca mogelijk. Bestaande buurtsteunpunten vormen een consolidatiegebied, waarbinnen de horeca niet mag worden uitgebreid. In de plantoelichting is vermeld dat het Botplein als buurtsteunpunt wordt aangemerkt.
Het oordeel van de Afdeling
2.28.    In de Horecanota is neergelegd dat de horeca binnen bestaande buurtsteunpunten niet mag worden uitgebreid. Vast staat dat het Botplein als een buurtsteunpunt wordt aangemerkt en dat het plan uitbreiding van middelzware horeca op het Botplein mogelijk maakt. De Afdeling stelt vast dat met de in het plan neergelegde mogelijkheden voor uitbreiding van horeca aan het Botplein wordt afgeweken van het beleid zoals neergelegd in de Horecanota.
Volgens het gemeentebestuur en verweerder is afwijking van dit beleid in dit specifieke geval gerechtvaardigd, omdat de locatie bij uitstek geschikt is voor de vestiging van horeca. Daarbij heeft het gemeentebestuur betrokken dat het blok waarin horeca kan worden gevestigd aan drie zijden wordt afgeschermd van woonbebouwing en dat het blok voorts op een ruime afstand van de dichtstbijzijnde woonbebouwing ligt. De Afdeling is van oordeel dat verweerder, in navolging van de gemeenteraad, de afwijking van het beleid zoals neergelegd in de Horecanota voldoende heeft gemotiveerd.
Voorts acht de Afdeling het, gezien de afstand tot de woningen van appellanten, de aard van de mogelijk gemaakte horecavoorzieningen en het feit dat het blok door andere bebouwing van de woningen van appellanten wordt afgeschermd, niet aannemelijk dat de belangen van appellanten door deze afwijking van het algemene horecabeleid zodanig ernstig worden geschaad dat verweerder niet had kunnen instemmen met deze afwijking.
Eindconclusie
2.29.    Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan.
De beroepen van [appellanten sub 1] en [appellanten sub 2] zijn ongegrond.
Proceskosten
2.30.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen van [appellanten sub 1] en [appellanten sub 2] ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. A. Kosto, Voorzitter, en mr. H.Ph.J.A.M. Hennekens en mr. O. de Savornin Lohman, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.D. van Onselen, ambtenaar van Staat.
w.g. Kosto    w.g. Van Onselen
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 november 2005
178-481.