ECLI:NL:RVS:2005:AU7164

Raad van State

Datum uitspraak
30 november 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200504539/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • P.J.J. van Buuren
  • S. Langeveld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Oudkarspel en goedkeuring door het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland

In deze zaak gaat het om de goedkeuring van het bestemmingsplan "Oudkarspel" door de gemeenteraad van Langedijk, vastgesteld op 1 juli 2003. Het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland heeft op 10 februari 2004 goedkeuring verleend aan dit bestemmingsplan, maar dit besluit werd gedeeltelijk vernietigd door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 22 september 2004. Na een nieuw besluit van het college op 15 maart 2005, heeft appellant, eigenaar van een perceel binnen het plangebied, beroep ingesteld. Appellant betwist de goedkeuring van een plandeel met de bestemming "Woondoeleinden I" en stelt dat de goedkeuring in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling heeft de zaak op 17 oktober 2005 behandeld, waarbij zowel appellant als de vertegenwoordiger van de verweerder aanwezig waren.

De Afdeling overweegt dat de goedkeuring van het plandeel niet in overeenstemming is met de zorgvuldigheidseisen die bij de besluitvorming in acht genomen moeten worden. De Afdeling stelt vast dat de gemeenteraad en het college van gedeputeerde staten ten onrechte hebben aangenomen dat de aanduiding "c" enkel betrekking had op de gronden binnen het bouwvlak. Appellant wenst een bestemming met andere aanduidingen, maar deze zijn door verweerder niet in overweging genomen. De Afdeling concludeert dat het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland op dit punt vernietigd moet worden, omdat het niet voldoet aan de eisen van de Algemene wet bestuursrecht. De Afdeling onthoudt goedkeuring aan het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden I" voor de gronden buiten het bouwvlak, en veroordeelt verweerder tot vergoeding van de proceskosten van appellant.

Uitspraak

200504539/1.
Datum uitspraak: 30 november 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 1 juli 2003 heeft de gemeenteraad van Langedijk het bestemmingsplan "Oudkarspel" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 10 februari 2004, kenmerk 2003-28674, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Bij uitspraak van 22 september 2004, no.
200402864/1, heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State het besluit omtrent goedkeuring gedeeltelijk vernietigd.
Bij besluit van 15 maart 2005, kenmerk 2005-4229, heeft verweerder, voor zover nodig, opnieuw beslist omtrent de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 23 mei 2005, bij de Raad van State ingekomen op 25 mei 2005, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 16 juni 2005.
Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van het college van burgemeester en wethouders van Langedijk. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 oktober 2005, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. E.A.M. Lamers, en verweerder, vertegenwoordigd door W.J. Ardewijn, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is daar, namens de gemeenteraad, J.F. Vijn, ambtenaar van de gemeente, gehoord.
2.    Overwegingen
Overgangsrecht
2.1.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht, zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten, op dit geding van toepassing blijft.
Toetsingskader
2.2.    Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
Het standpunt van appellant
2.3.    Appellant stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden I" met de aanduidingen "c" en "te bebouwen erven", betreffende het perceel [locatie 1], voorzover het betreft de gronden gelegen buiten het op de plankaart aangegeven bouwvlak. Appellant wenst de aanduidingen "b, d, m en s" op dit plandeel en een verlegging van de bebouwingsgrens. Volgens appellant volgt uit het advies 'Visie op de Dorpsstraat in Oudkarspel' van Kuiper Compagnons uit december 1995 dat het ontwikkelen van deze functies op de gronden verantwoord kan worden geacht. Daarnaast is het plan volgens appellant in strijd met de rechtszekerheid omdat niet voldoende duidelijk is op welke percelen de aanduidingen zien.
Het standpunt van verweerder
2.4.    Verweerder heeft geen reden gezien het plandeel in strijd met een goede ruimtelijke ordening of het recht te achten en heeft dit goedgekeurd. De aanduidingen "b, d, m en s" en het vergroten van de bebouwingsmogelijkheden passen volgens verweerder niet in de opzet en het kleinschalige beeld van de bebouwing in de Dorpsstraat.
De vaststelling van de feiten
2.5.    Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.5.1.    Appellant is eigenaar van het perceel [locatie 1] en verhuurt het hoofdgebouw ten behoeve van de exploitatie van een pizzeria. Het erf achter de pizzeria is bebouwd met een schuur met een oppervlakte van 300 m2.
2.5.2.    Het perceel [locatie 1] heeft de bestemming "Woondoeleinden I" met de aanduidingen "c" en "te bebouwen erven". Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de planvoorschriften is op de gronden met de aanduiding "c" een café- restaurant in combinatie met de woonfunctie toegestaan. Deze aanduiding ziet zowel op de gronden binnen het op de plankaart aangegeven bouwvlak, waarbinnen zich de pizzeria bevindt, als op de gronden die daarbuiten liggen, waarop de schuur staat.
Ingevolge artikel 4, derde lid, onder b, van de planvoorschriften zijn op het plandeel buiten het bouwvlak aan- en uitbouwen en bijgebouwen toegestaan met een gezamenlijke oppervlakte van ten hoogste 50 m2.
Ingevolge artikel 4, zesde lid, van de planvoorschriften is het verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met de in lid 1 gegeven bestemming.
Ingevolge artikel 21, tweede lid, van de planvoorschriften, voor zover van belang, geldt ten aanzien van de in het plan begrepen gebouwen en andere bouwwerken dat, indien en voor zover zij reeds tot stand waren gekomen dan wel nog tot stand konden komen op het tijdstip dat het bestemmingsplan rechtskracht verkreeg en indien op dit tijdstip dan wel op het tijdstip van gereedkomen het gebruik afwijkt van de in het plan gegeven bestemming, zij slechts mogen worden gebruikt voor de doeleinden, waartoe zij op dat moment dienden, behoudens wijzigingen in gebruik, welke niet leiden tot een grotere afwijking van het bestemmingsplan.
2.5.3.    Volgens de plantoelichting is in het bestemmingsplan "Oudkarspel" gekozen voor handhaving van de kleinschaligheid van en variatie in de bebouwing aan de Dorpsstraat, met overwegend een beperkte gevelbreedte en één bouwlaag met een steile kap, die haaks op de weg staat. Het bestaande pand, een pizzeria, past volgens verweerder in het kleinschalige beeld van de bebouwing in de Dorpsstraat. Er is volgens verweerder geen reden om voor het perceel ruimere bebouwingsmogelijkheden te creëren.
Het door appellant genoemde advies 'Visie op de Dorpsstraat in Oudkarspel' van Kuiper Compagnons uit december 1995 diende volgens verweerder om een oplossing te onderzoeken voor een al jaren slepende zaak aangaande de bestemming en het gebruik van het naastgelegen perceel [locatie 2]. Ter verbreding van de mogelijkheden zijn tevens de aanliggende eigendommen van appellant in het onderzoek betrokken. Volgens de stukken is inmiddels ervoor gekozen om het bestaande gebouw op het perceel [locatie 2] te handhaven en daarin enkele commerciële ruimtes en woningen onder te brengen. Van een integrale herontwikkeling zoals onderzocht in het advies, is volgens verweerder afgezien.
2.5.4.    Bij uitspraak van 22 september 2004, no.
200402864/1, heeft de Afdeling het besluit van verweerder van 10 februari 2004 gedeeltelijk vernietigd wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. De Afdeling heeft daartoe onder meer het volgende overwogen:
"(…) Bij de totstandkoming van het bestemmingsplan zijn de gemeenteraad en verweerder er van uitgegaan dat de aanduiding "c" slechts betrekking had op de gronden binnen het bouwvlak. Zij zijn er vervolgens van uitgegaan dat [appellant] op het bestreden plandeel een bestemming met de aanduiding "c" wenste. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is echter gebleken dat [appellant] een bestemming wenst met de aanduidingen "b, d, m en s", inhoudende bedrijf, detailhandel, maatschappelijke instelling en daghoreca. Verweerder is hieraan ten onrechte bij het bestreden besluit voorbij gegaan en heeft als gevolg hiervan de bedenkingen van [appellant] op dit punt ten onrechte buiten beschouwing gelaten."
2.5.5.    Ter zitting is van de zijde van de gemeenteraad desgevraagd bevestigd dat geen bezwaar bestaat tegen het instandhouden en geheel vernieuwen van de bestaande bebouwing op het erf achter de pizzeria in dezelfde omvang. Ter zitting is hieromtrent gesteld dat een deel van de bebouwing kan worden gebruikt voor opslag ten behoeve van de pizzeria en een deel voor de vestiging van een ambachtelijk of dienstverlenend bedrijf.
In dit verband is ter zitting naar voren gekomen dat het college van burgemeester en wethouders in een brief van 12 oktober 2005 gericht aan appellant het standpunt heeft ingenomen, voor zover thans van belang, dat het verbouwen van een gedeelte van de schuur ten behoeve van een kleinschalig en niet verkeersaantrekkend bedrijf, niet planologisch ongewenst wordt geacht. Onder voorwaarden kan vestiging op beperkte schaal van bepaalde typen ambachtelijke en dienstverlenende bedrijven aan met name de Dorpsstraat mogelijk blijven, aldus het college in deze brief.
Het oordeel van de Afdeling
2.5.6.    Gelet op de omvang van de bebouwing waarvan bij de besluitvorming is uitgegaan van 300 m2 op het achtererf is een groot deel van deze bebouwing niet in overeenstemming met de ingevolge artikel 4, derde lid, onder b, op het plandeel maximaal toegestane oppervlakte.
Gelet op de in overweging 2.5.2. genoemde planregeling staat voorts vast dat de gronden en de daarop aanwezige bebouwing van het achtererf onder de huidige planregeling niet mogen worden gebruikt ten behoeve van een ambachtelijk of dienstverlenend bedrijf.
Nu gebleken is dat de gemeenteraad de aanwezigheid van bebouwing met een omvang van 300 m2 noch de vestiging van een ambachtelijk of dienstverlenend bedrijf op dit achtererf in strijd acht met een goede ruimtelijke ordening, heeft verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet is vastgesteld in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid.
Voorzover de gemeenteraad in dit verband heeft gesteld dat de bebouwing onder het overgangsrecht kan worden vernieuwd en kan worden gebruikt ten behoeve van de genoemde doeleinden, miskent hij dat, daargelaten de juistheid van dit standpunt, bestaande legale bebouwing die niet binnen de planperiode verdwijnt in beginsel als zodanig in het plan moet worden opgenomen.
2.5.7.    Gelet op het vorenstaande is het plandeel vastgesteld in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Door het plandeel niettemin goed te keuren, heeft verweerder gehandeld in strijd met artikel 3:2 in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit op dit punt dient te worden vernietigd. Hieruit volgt dat er rechtens maar één te nemen besluit mogelijk is, zodat de Afdeling aanleiding ziet om goedkeuring te onthouden aan het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden I" met de aanduidingen "c" en "te bebouwen erven", betreffende het perceel [locatie 1], voorzover het betreft de gronden gelegen buiten het op de plankaart aangegeven bouwvlak. Hetgeen appellant voor het overige naar voren heeft gebracht, behoeft thans geen bespreking.
2.6.    Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het beroep gegrond;
II.    vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland van 15 maart 2005, kenmerk 2005-4229 voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden I" met de aanduidingen "c" en "te bebouwen erven", voor zover nader aangegeven op de bij de uitspraak behorende kaart;
III.    onthoudt goedkeuring aan het onder II genoemde plandeel;
IV.    bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit voor zover vernietigd;
V.    veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland tot vergoeding van bij appellant in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge:  euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de provincie Noord-Holland aan appellant onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VI.    gelast dat de provincie Noord-Holland aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 136,00 (zegge: honderdzesendertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Buuren    w.g. Langeveld
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 november 2005
317-463.