200508738/2.
Datum uitspraak: 25 november 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende de hoger beroepen van:
1. het college van burgemeester en wethouders van Alkmaar,
2. [verzoekster sub 2], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak in zaak nos. 05/1785 en 05/1786 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Alkmaar van 14 september 2005 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [woonplaats]
Bij besluit van 10 november 2004 heeft verzoeker sub 1 (hierna: het college) aan verzoekster sub 2 met toepassing van artikel 15 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening vrijstelling verleend voor de bouw van twee windturbines op de percelen plaatselijk bekend Boekelerdijk (ongenummerd), kadastraal bekend gemeente Alkmaar, sectie F nrs. 7263 en 6920 (later gecorrigeerd in 6999).
Bij besluit van 14 januari 2005 heeft het college aan [verzoekster sub 2] bouwvergunning verleend voor het plaatsen van een windturbine op het perceel [locatie], kadastraal bekend gemeente Alkmaar, sectie […], nr. […].
Bij besluit van 20 juni 2005 heeft het college het tegen het besluit van 14 januari 2005 door [wederpartij] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 september 2005, verzonden op dezelfde dag heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Alkmaar (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover van belang, het daartegen door [wederpartij] ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd.
Tegen deze uitspraak hebben het college bij brief van 18 oktober 2005, bij de Raad van State ingekomen op 21 oktober 2005, en [verzoekster sub 2] bij brief van 18 oktober 2005, bij de Raad van State ingekomen op 19 oktober 2005, hoger beroep ingesteld.
Bij dezelfde brief als waarmee zij hoger beroep hebben ingesteld hebben het college en [verzoekster sub 2] de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 9 november 2005, waar het college, vertegenwoordigd door A. van het Ende en C. Groot, ambtenaren van de gemeente, en [verzoekster sub 2], vertegenwoordigd door [directeur] zijn verschenen.
Voorts is [wederpartij] in persoon, bijgestaan door dr. H.J. Blaauw, gemachtigde, daar gehoord.
2.1. Het college is voor het door hem ingestelde verzoek om een voorlopige voorziening € 414,00 aan griffierecht verschuldigd. Het verzoek wordt ingevolge artikel 8:41, tweede lid, gelezen in samenhang met artikel 8:82, eerste en tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht niet-ontvankelijk verklaard indien storting of bijschrijving van het griffierecht niet heeft plaatsgevonden binnen twee weken na de dag van verzending van de mededeling waarin de indiener van het verzoek is gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
2.1.1. Het college is bij aangetekende brief van 24 oktober 2005 op de verschuldigdheid van het griffierecht gewezen. Daarbij is medegedeeld dat het verschuldigde griffierecht binnen twee weken na de dag van verzending van de brief op de rekening van de Raad van State dient te zijn bijgeschreven of ter secretarie van de Raad van State dient te zijn gestort. Tevens is vermeld dat, indien van deze gelegenheid geen gebruik wordt gemaakt, er rekening mee moet worden gehouden dat het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard.
Het bedrag is niet binnen de aldus gestelde termijn op de rekening van de Raad van State bijgeschreven of ter secretarie van de Raad van State gestort. Niet is gebleken van feiten of omstandigheden, op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat het college in verzuim is geweest.
2.1.2. Het verzoek van het college is niet-ontvankelijk.
2.2. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2.1. Er is geen aanleiding voor het oordeel dat op voorhand moet worden aangenomen dat de aangevallen uitspraak in de bodemprocedure niet in stand zal blijven, althans dat zal blijken dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat het college de bouwaanvraag ingevolge artikel 52, eerste lid, van de Woningwet had moeten aanhouden omdat het bouwen van een windturbine is aan te merken als het oprichten van een inrichting waarvoor een vergunning krachtens artikel 8.1 van de Wet milieubeheer is vereist.
2.2.2. Onder die omstandigheden en gelet op de betrokken belangen bestaat geen aanleiding voor het treffen van de gevraagde voorziening. Derhalve dient het verzoek van [verzoekster sub 2] te worden afgewezen.
2.2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het verzoek van het college van burgemeester en wethouders van Alkmaar niet-ontvankelijk;
II. wijst het verzoek van [verzoekster sub 2] af.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M. Duursma, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Duursma
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 november 2005