200502223/1.
Datum uitspraak: 30 november 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
Bij besluit van 30 november 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Etten-Leur (hierna: het college) het uitwerkingsplan "Uitwerking deelgebied 1 bestemmingsplan Schoenmakershoek" (hierna: het uitwerkingsplan) vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 18 januari 2005, kenmerk 1052821/1060832, beslist over de goedkeuring van het uitwerkingsplan.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 14 maart 2005, bij de Raad van State ingekomen op 15 maart 2005, beroep ingesteld.
Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant en het college. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 oktober 2005, waar appellant, in persoon en bijgestaan door ing. J.B.M. Lauwerijssen, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. A.J.A.M. van de Laar, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord de gemeenteraad, vertegenwoordigd door J. Verbraaken, ambtenaar van de gemeente.
2.1. Ingevolge artikel 54, tweede lid, onder b, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (verder: WRO) gelezen in samenhang met artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (verder: Awb), kan beroep tegen een uitwerkingsplan slechts worden ingesteld door een belanghebbende. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Verweerder en het college betwisten dat appellant belanghebbende is in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb. Hiertoe stellen zij dat appellant geen in voldoende mate van anderen onderscheidend persoonlijk belang heeft.
Appellant is eigenaar van enkele percelen ten noorden van het plangebied en heeft deze percelen in gebruik voor zijn agrarisch bedrijf. Deze percelen liggen op ongeveer 450 meter van het plangebied. In het uitwerkingsplan wordt de aanleg van een retentievijver voor infiltratie van regenwater mogelijk gemaakt. Als gevolg daarvan dient de thans in het plangebied gelegen waterschapssloot te worden afgesloten en omgelegd in de directe nabijheid van de gronden van appellant. Appellant vreest wateroverlast op zijn gronden door de afsluiting van deze waterschapssloot en de omlegging daarvan.
Uit de stukken noch het verhandelde ter zitting is gebleken dat op voorhand kan worden uitgesloten dat het plan nadelige waterhuishoudkundige effecten voor deze gronden met zich brengt.
Uit het voorgaande volgt dat appellant een rechtstreeks betrokken en een in voldoende mate van anderen onderscheidend persoonlijk belang bij het uitwerkingsplan heeft en kan worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb.
2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een uitwerkingsplan. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de WRO, voor zover hier relevant, kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het plan moet worden uitgewerkt volgens bij het plan te geven regelen. Bij de beslissing over de goedkeuring van een uitwerkingsplan dient verweerder te toetsen of aan de bij het bestemmingsplan gegeven uitwerkingsregelen is voldaan. Ingevolge artikel 11, vierde lid, van de WRO in samenhang met artikel 10:27 van de Awb rust daarnaast op verweerder de taak om te bezien of het plan binnen de bij het bestemmingsplan gegeven regelen niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Tevens heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.3. Met het uitwerkingsplan wordt voorzien in een uitwerking van het bestemmingsplan op grond van artikel 11 van de WRO. Het plan maakt onder meer de bouw van woningen en de aanleg van een retentieplas mogelijk in Deelgebied 1, dat betrekking heeft op het zuidelijk deel van de in het bestemmingsplan "Schoenmakershoek" en het bestemmingsplan "Eerste partiële herziening bestemmingsplan Schoenmakershoek" gegeven bestemming "Uit te werken woondoeleinden". Deelgebied 1 wordt globaal omsloten door de Zevenbergseweg, de noordgrens van Schoenmakershoek, de Karmanstraat, de Landmanweg en de perceelsgrens van de bebouwing langs de Lange Brugstraat.
Het standpunt van appellant
2.4. Appellant stelt dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het uitwerkingsplan, voor zover dat is gebaseerd op het bestemmingsplan "Eerste partiële herziening bestemmingsplan Schoenmakershoek". Volgens hem is de grondslag van het uitwerkingsplan vervallen doordat de Afdeling bij uitspraak van 27 april 2005, no.
200407212/1, het besluit inzake de goedkeuring van het bestemmingsplan "Eerste partiële herziening bestemmingsplan Schoenmakershoek" heeft vernietigd.
Daarnaast stelt appellant dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het uitwerkingsplan, voor zover dat is gebaseerd op het bestemmingsplan "Schoenmakershoek" en ziet op de bestaande waterschapssloot en de gronden waar de retentievijver is voorzien. Volgens appellant is de in het uitwerkingsplan voorziene retentievijver in strijd met de uitwerkingsregels van het bestemmingsplan "Schoenmakershoek". Hij vreest dat de in het uitwerkingsplan voorziene retentieplas en de afsluiting en omlegging van de bestaande waterschapssloot wateroverlast voor zijn ten noorden van het plangebied gelegen percelen met zich zal brengen.
Het standpunt van verweerder
2.5. Verweerder heeft het uitwerkingsplan niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening en het recht geacht en heeft hieraan goedkeuring verleend. Hij stelt dat het uitwerkingsplan voldoet aan de uitwerkingsregels.
Vaststelling van de feiten
2.6. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.6.1. Op 22 februari 1999 heeft de gemeenteraad van Etten-Leur het bestemmingsplan "Schoenmakershoek" vastgesteld. Bij besluit van 28 september 1999 heeft verweerder dat plan gedeeltelijk goedgekeurd. De Afdeling heeft bij uitspraak van 18 mei 2001, no. 199903732/1, het besluit van verweerder vernietigd voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan een deel van het plandeel met de bestemming "Uit te werken woondoeleinden (UW)". Verweerder heeft vervolgens goedkeuring onthouden aan dit plandeel, dat aan de oostzijde deel uitmaakt van het plangebied van het uitwerkingsplan.
Op 9 februari 2004 heeft de gemeenteraad het bestemmingsplan "Eerste partiële herziening bestemmingsplan Schoenmakershoek" vastgesteld. Dit bestemmingsplan voorzag voor het plandeel aan de oostzijde van het plangebied van het uitwerkingsplan opnieuw in de bestemming "Uit te werken woondoeleinden (UW)". Verweerder heeft bij besluit van 20 juli 2004 goedkeuring verleend aan dit bestemmingsplan. De Afdeling heeft bij uitspraak van 27 april 2005, no.
200407212/1, dat besluit van verweerder in zijn geheel vernietigd.
Op 30 november 2004 is het uitwerkingsplan vastgesteld. Dit uitwerkingsplan is opgesteld ingevolge de artikelen 3 en 4 van de planvoorschriften van het bestemmingsplan "Schoenmakershoek" en het bestemmingsplan "Eerste partiële herziening bestemmingsplan Schoenmakershoek".
2.6.2. Ingevolge artikel 4, lid 4.1., van de planvoorschriften van het bestemmingsplan "Schoenmakershoek" zijn de op de plankaart als "Uit te werken woondoeleinden -UW-" aangewezen gronden bestemd voor onder meer woningen en water.
Ingevolge artikel 4, lid 4.3., onder 1, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan "Schoenmakershoek", voor zover hier van belang, moeten burgemeester en wethouders overeenkomstig het bepaalde in artikel 11 van de WRO de in lid 4.1. aangegeven doeleinden uitwerken met inachtneming van het bepaalde in lid 4.2.
Ingevolge artikel 4, lid 4.2., van de planvoorschriften van genoemd bestemmingsplan dient het realiseren alsmede het bouwen ten gunste van de in lid 4.1. genoemde doeleinden te geschieden met inachtneming van het bepaalde in de beschrijving in hoofdlijnen als aangegeven in artikel 3.
In artikel 3, lid D, onder 5, van de planvoorschriften van genoemd bestemmingsplan staat dat ten aanzien van groen en water de centraal in het plangebied gelegen waterloop wordt gehandhaafd.
2.6.3. In het bestemmingsplan "Eerste partiële herziening bestemmingsplan Schoenmakershoek" is laatstgenoemd artikel gewijzigd in die zin dat de centraal in het plangebied gelegen waterloop wordt vergroot tot een retentievijver met een minimale inhoud van 6000 m³ en dat voor de afwatering bovenstrooms aan de noordzijde van het plangebied een nieuwe waterloop wordt aangelegd die aan de oostzijde via een tijdelijke waterloop wordt verbonden met het overig afwateringsstelsel.
Het oordeel van de Afdeling
2.7. De Afdeling merkt vooraf ten aanzien van het stelsel van de WRO het volgende op.
Ingevolge artikel 11, zesde lid, van de WRO worden uitwerkingsplannen geacht deel uit te maken van het uit te werken bestemmingsplan. Zoals de Afdeling in de uitspraak van 12 oktober 2004, no. 200403831/2, heeft overwogen, volgt daaruit dat indien het uit te werken bestemmingsplan als gevolg van een uitspraak van de Afdeling geen rechtskracht meer heeft omdat het besluit tot goedkeuring van dat plan is vernietigd, het uitwerkingsplan dit lot deelt.
Indien nadien het uit te werken bestemmingsplan opnieuw geheel of ten dele wordt goedgekeurd, zijn de uitgewerkte bestemmingen daarin niet opgenomen en mitsdien niet in het besluit inzake de goedkeuring van het bestemmingsplan betrokken. Het uitwerkingsplan dient op grond daarvan opnieuw te worden vastgesteld en goedgekeurd.
2.7.1. Voor zover het gaat om de plandelen die aan de oostzijde en de zuidzijde van het plangebied van het uitwerkingsplan liggen, hebben het bestemmingsplan "Schoenmakershoek" als gevolg van de uitspraak van de Afdeling van 18 mei 2001, no. 199903732/1, en de daarop gevolgde onthouding van goedkeuring van verweerder aan het oostelijk plandeel, en het bestemmingsplan "Eerste partiële herziening bestemmingsplan Schoenmakershoek" als gevolg van de uitspraak van de Afdeling van 27 april 2005, no.
200407212/1, geen rechtskracht meer.
Gelet op hetgeen onder 2.7 is overwogen, deelt het voorliggende uitwerkingsplan in zoverre het lot van het bestemmingsplan "Eerste partiële herziening bestemmingsplan Schoenmakershoek".
Uit het vorenstaande volgt dat het uitwerkingsplan, voor zover dat betrekking heeft op de plandelen die aan de oostzijde en de zuidzijde van het plangebied van het uitwerkingsplan liggen, in strijd is met artikel 11, zesde lid, van de WRO.
2.7.2. Het verliezen van rechtskracht van het bestemmingsplan "Eerste partiële herziening bestemmingsplan Schoenmakershoek" heeft tevens gevolgen voor de plandelen van het uitwerkingsplan waarvoor het bestemmingsplan "Schoenmakershoek" de basis biedt.
In het uitwerkingsplan wordt in zoverre het bestemmingsplan "Eerste partiële herziening bestemmingsplan Schoenmakershoek" gevolgd en wordt de centraal in het plangebied gelegen waterloop niet gehandhaafd. Nu het bestemmingsplan "Eerste partiële herziening bestemmingsplan Schoenmakershoek" geen rechtskracht meer heeft, dient te worden teruggevallen op de uitwerkingsregels van het bestemmingsplan "Schoenmakershoek", waarin handhaving van de centraal in het plangebied gelegen waterloop uitdrukkelijk is opgenomen.
Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat het uitwerkingsplan in zoverre niet meer aan de uitwerkingsregels voldoet.
Uit het vorenstaande volgt dat het uitwerkingsplan, voor zover dat als grondslag het bestemmingsplan "Schoenmakershoek" heeft en het de gronden betreft die betrekking hebben op de retentievijver en de waterschapssloot, tot stand is gekomen in strijd met artikel 3, lid D, onder 5, en artikel 4, lid 4.2 en lid 4.3, onder 1, van de voorschriften van dit bestemmingsplan, gelezen in samenhang met artikel 11, eerste lid, van de WRO.
2.8. Gelet op al het voorgaande heeft verweerder, door het plan goed te keuren, gehandeld in strijd met artikel 11, eerste en zesde lid, van de WRO in samenhang met artikel 10:27 van de Awb.
Het beroep van appellant is gegrond, zodat het bestreden besluit, voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan de plandelen die zijn aangegeven op de bij deze uitspraak behorende kaarten, dient te worden vernietigd.
Nu wat betreft deze plandelen in zoverre rechtens maar één te nemen besluit mogelijk is, ziet de Afdeling aanleiding om hieraan goedkeuring te onthouden.
2.9. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant van 18 januari 2005, kenmerk 1052821/1060832, voor zover het betreft de goedkeuring van de plandelen die zijn aangegeven op de bij deze uitspraak behorende kaarten 1 en 2;
III. onthoudt goedkeuring aan de onder II. genoemde plandelen;
IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit voor zover dit is vernietigd;
V. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant tot vergoeding van bij appellant in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; dit bedrag dient door de provincie Noord-Brabant aan appellant onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VI. gelast dat de provincie Noord-Brabant aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 138,00 (zegge: honderdachtendertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. R. Cleton, Voorzitter, en mr. M.G.J. Parkins-de Vin en mr. M.W.L. Simons-Vinckx, Leden, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van Staat.
w.g. Cleton w.g. Van Dorst
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 november 2005