ECLI:NL:RVS:2005:AU7174

Raad van State

Datum uitspraak
30 november 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200500541/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering vergunning voor varkenshouderij door college van burgemeester en wethouders van Didam

In deze zaak gaat het om de weigering van het college van burgemeester en wethouders van Didam om een vergunning te verlenen voor een varkenshouderij. Het besluit tot weigering werd genomen op 8 december 2004 en is op 6 januari 2005 ter inzage gelegd. Appellanten, die een vergunning voor hun varkenshouderij wilden, hebben hiertegen beroep ingesteld bij de Raad van State. De zaak werd behandeld op 26 september 2005, waarbij appellanten vertegenwoordigd waren door hun advocaat, mr. F.W. van Dijk, en de gemeente door ambtenaar T.C.W.M. Goes.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft overwogen dat de weigering van de vergunning is gebaseerd op de vrees voor een belangrijke toename van de verontreiniging, zoals bedoeld in de Wet ammoniak en veehouderij (Wav). De appellanten betwistten deze vrees en stelden dat de gevraagde uitbreiding niet zou leiden tot een significante toename van de verontreiniging. De Raad van State heeft vastgesteld dat de vergunningverlening onder de reikwijdte van de Richtlijn 96/61/EG valt, maar dat de gemeente niet zorgvuldig heeft gehandeld bij de beoordeling van de ammoniakemissie.

De Raad van State heeft geoordeeld dat het bestreden besluit niet zorgvuldig is voorbereid en dat de motivering niet toereikend is. Het beroep van de appellanten is gegrond verklaard, en het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Didam is vernietigd. Tevens is de gemeente Zevenaar veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan de appellanten. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige besluitvorming en de noodzaak om de gevolgen van vergunningverlening voor het milieu adequaat te beoordelen.

Uitspraak

200500541/1.
Datum uitspraak: 30 november 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], wonend te [woonplaats], gemeente [plaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Zevenaar, rechtsopvolger van het college van burgemeester en wethouders van Didam,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 8 december 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Didam geweigerd aan appellanten een vergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer te verlenen voor een varkenshouderij gelegen aan [locatie 1] te [plaats], thans het [locatie 2] te [plaats]. Dit besluit is op 6 januari 2005 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 18 januari 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 16 februari 2005.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellanten. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 september 2005, waar appellanten, waarvan in persoon [twee van de appellanten], vertegenwoordigd door mr. F.W. van Dijk, advocaat te Wageningen, en verweerder, vertegenwoordigd door T.C.W.M. Goes, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
2.2.    Bij het bestreden besluit heeft verweerder geweigerd vergunning te verlenen voor het houden van 10 volwassen paarden en 10 volwassen pony’s in stal 1 (traditioneel stalsysteem), 100 kraamzeugen, 240 guste en dragende zeugen, 6 opfokzeugen, 2 beren en 1.200 gespeende biggen in stal 2 (Groen Labelstalsysteem BB 99.06.076), 160 vleesvarkens in stal 3 (traditioneel stalsysteem), 1.620 vleesvarkens in stal 4 (traditioneel stalsysteem) en 528 vleesvarkens in stal 5 (Groen Labelstalsysteem BB 99.06.076).
Aan deze weigering ligt ten grondslag de overweging dat sprake is van een belangrijke toename van de verontreiniging als bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de Wet ammoniak en veehouderij (hierna: de Wav).
2.3.    Appellanten kunnen zich - kort weergegeven - niet met het bestreden besluit verenigen. Zij voeren hiertoe onder meer aan dat de gevraagde uitbreiding niet leidt tot een belangrijke toename van de verontreiniging.
2.4.    Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wav betrekt het bevoegd gezag bij beslissingen inzake de vergunning voor de oprichting of verandering van een veehouderij de gevolgen van ammoniakemissie uit de tot de veehouderij behorende dierenverblijven uitsluitend op de wijze die is aangegeven bij of krachtens de artikelen 4 tot en met 7.
Ingevolge het derde lid van artikel 3 van de Wav geldt het eerste lid niet voor voorschriften die worden gesteld met toepassing van de artikelen 8.11, 8.44, 8.45 of 8.46 van de Wet milieubeheer.
Ingevolge artikel 6, tweede lid, van de Wav wordt, indien geen van de tot de veehouderij behorende dierenverblijven geheel of gedeeltelijk is gelegen in een kwetsbaar gebied, dan wel in een zone van 250 meter rond een zodanig gebied, een vergunning voor het veranderen van een veehouderij geweigerd, indien de veehouderij onder de reikwijdte van de Richtlijn 96/61/EG van de Raad van de Europese Unie van 24 september 1996 inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging (PbEG L 257; hierna: de Richtlijn) valt, en de toename van de ammoniakemissie uit de dierenverblijven als gevolg van de uitbreiding een belangrijke toename van de verontreiniging veroorzaakt.
2.5.    Vaststaat dat de inrichting gezien het aantal aangevraagde en vergunde vleesvarkens onder de reikwijdte van de Richtlijn valt. Verder staat vast dat de inrichting niet in een kwetsbaar gebied of in een zone van 250 meter rondom een dergelijk gebied is gelegen. Voor de beoordeling van de door de inrichting veroorzaakte ammoniakemissie vormt artikel 6, tweede lid, van de Wav derhalve het toetsingskader. Zoals de Afdeling eerder in de uitspraak van 1 juni 2005 in zaak no.
200408656/1, heeft overwogen bieden de bepalingen van de Wav, waaronder artikel 6, tweede lid, de ruimte om te beslissen op een aanvraag om vergunning met toepassing van die wet, waarbij geldt dat de vergunning de emissiegrenswaarden en/of gelijkwaardige parameters of gelijkwaardige technische maatregelen bevat, die zijn gebaseerd op de beste beschikbare technieken en waarbij de technische kenmerken en de geografische ligging van de betrokken installatie en de plaatselijke milieuomstandigheden in acht zijn genomen.
2.6.    Ter zitting heeft verweerder erkend dat hij bij de toetsing of de toename van de ammoniakemissie uit de dierenverblijven als gevolg van de uitbreiding een belangrijke toename van de verontreiniging veroorzaakt, de reeds vergunde situatie, en daarmee de ammoniakemissie uit de dierenverblijven die de inrichting op grond van de geldende vergunning mocht veroorzaken, niet juist heeft beoordeeld. Volgens verweerder zijn, voorzover hem bekend, geen bouwvergunningen verleend voor de stallen 5 en 6 en voor de verbouwing van stal 4 waarop de op 6 maart 2001 krachtens de Wet milieubeheer verleende revisievergunning betrekking heeft. Dit zou volgens verweerder betekenen dat de op 6 maart 2001 verleende vergunning niet in werking is getreden. Het gevolg hiervan zou zijn dat de voor de inrichting op 21 december 1999 krachtens de Wet milieubeheer verleende revisievergunning niet - op grond van artikel 8.4, vierde lid, van de Wet milieubeheer - is vervallen en daarmee de voor de inrichting geldende vergunning is gebleven. Een nader onderzoek naar de vergunde situatie alsmede naar de ammoniakemissie uit de vergunde dierenverblijven is volgens verweerder derhalve geboden. Voorts heeft verweerder ter zitting gesteld dat uit het bestreden besluit niet blijkt dat er op de langere termijn geen zicht is op het behalen van de kritische depositiewaarden in de nabijgelegen kwetsbare gebieden.
Nu onder deze omstandigheden niet kan worden vastgesteld of de gevraagde vergunning leidt tot een belangrijke toename van de verontreiniging als bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de Wav, is de Afdeling van oordeel dat de aan het bestreden besluit ten grondslag liggende voorbereiding niet zorgvuldig en de daaraan ten grondslag liggende motivering niet toereikend moet worden geacht. Het bestreden besluit is genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht.
2.7.    Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
2.8.    Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het beroep gegrond;
II.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Didam van 8 december 2004, kenmerk MV770;
III.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Zevenaar tot vergoeding van bij appellante in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Zevenaar aan appellante onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
IV.    gelast dat de gemeente Zevenaar aan appellante het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 136,00 (zegge: honderdzesendertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, Voorzitter, en mr. P.C.E. van Wijmen en mr. W.D.M. van Diepenbeek, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Kreveld    w.g. De Vink
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 november 2005
374.