200503165/1.
Datum uitspraak: 30 november 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [appellanten sub 2], wonend te [woonplaats],
3. [appellant sub 3], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
Bij besluit van 23 september 2003 heeft de gemeenteraad van Asten, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 19 augustus 2003, het bestemmingsplan "Overgangsgebieden" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 27 april 2004, kenmerk 948561, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
De Afdeling heeft het besluit van 27 april 2004 bij uitspraak van 31 augustus 2004, no. 200405011/2, geheel vernietigd.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 22 februari 2005, kenmerk 1036734, opnieuw beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief van 11 april 2005, bij de Raad van State ingekomen op 11 april 2005, [appellanten sub 2] bij brief van 11 april 2005, bij de Raad van State ingekomen op 14 april 2005, en [appellant sub 3] bij brief van 7 april 2005, bij de Raad van State ingekomen op 14 april 2005, beroep ingesteld. [appellant sub 1] heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 9 mei 2005.
Bij brief van 26 mei 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
[derdebelanghebbende] heeft aangegeven als partij deel te willen nemen aan het geding.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 oktober 2005, waar [appellant sub 1], in persoon, vertegenwoordigd door mr. F.H.H. Smeets, advocaat te Helmond, [appellant sub 3], in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. S.M.E.J. Savelkoul, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord de gemeenteraad van Asten, vertegenwoordigd door H.M.P. van Elsen, ambtenaar van de gemeente. [appellanten sub 2] en [derdebelanghebbende], waarvan de laatste met kennisgeving, zijn niet verschenen.
2.1. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
Standpunt [appellant sub 1]
2.3. Appellant betoogt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan artikel 4, lid 6, van de planvoorschriften, voor zover het de voorwaarde betreft dat niet meer dan één woning mag worden gerealiseerd. Daartoe voert hij aan dat het aantal kubieke meters dat hij inlevert in geen verhouding staat tot de bouw van slechts één woning van maximaal 500 m³. Verweerder heeft, naar de mening van appellant, de totale oppervlakte van bebouwing op het perceel onjuist berekend. Het bestemmingsplan "Overgangsgebieden" biedt namelijk de mogelijkheid om een totaal oppervlak van 1.400 m² te bebouwen, in plaats van de 1.250 m² waar verweerder van uitgaat. Ook is ten onrechte in oppervlaktematen gerekend in plaats van in inhoudsmaten. Aan het beleid om het open karakter van het gebied te handhaven kan slechts recht worden gedaan indien in inhoudsmaten wordt gerekend, aldus appellant.
2.4. Verweerder heeft het bestreden onderdeel van het planvoorschrift niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening geacht en heeft het goedgekeurd. Daartoe stelt hij zich, voor zover thans van belang, op het standpunt dat gelet op de oppervlakte van de aanwezige bebouwing van ongeveer 1035 m² en het bebouwingsvlak van ongeveer 1250 m², het toestaan van één extra woning redelijk is in ruil voor de sloop van de aanwezige bebouwing. Bovendien sluit de bouw van één extra woning aan bij het karakter van de omgeving, te weten zeer open bebouwing. Verweerder stemt in met de weerlegging van de argumenten van appellant door de gemeenteraad.
Vaststelling van de feiten
2.5. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.5.1. Het plan voorziet in een actuele juridisch-planologische regeling voor een deel van het overgangsgebied tussen de bebouwde kom en het buitengebied in Asten.
2.5.2. Appellant voert een bedrijf op een perceel aan de [locatie] (hierna: het perceel) dat deels de bestemming "Bedrijven" en de nadere aanduidingen "Zeer open bebouwing" en "Detailhandel toegestaan" heeft. Het perceel, waar hij een kringloopbedrijf exploiteert, ligt in een kernrandzone. Ter zitting is gebleken dat de totale bebouwing op het perceel ongeveer 1165 m² beslaat.
2.5.3. Ingevolge artikel 4, lid 6, van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, zijn burgemeester en wethouders bevoegd om de gronden van de bestemming "Bedrijven" te wijzigen in de bestemming "Wonen", mits is voldaan aan de voorwaarde dat […] b. er niet meer dan één woning gerealiseerd wordt.
2.5.4. De gemeenteraad heeft zich op het standpunt gesteld dat de sloop van de aanwezige bebouwing in ruil voor de bouw van een woning een verbetering oplevert van de situatie ter plaatse. Hij heeft voor de criteria voor de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid aansluiting gezocht bij de criteria van de provinciale regeling "ruimte-voor-ruimte" (hierna: de regeling). De regeling is opgenomen in paragraaf 3.6.2. van het streekplan "Brabant in Balans". De regeling heeft tot doel dat de ruimtelijke kwaliteit verbeterd wordt door in ruil voor de sloop van agrarische bedrijfsgebouwen die in gebruik zijn of waren voor de intensieve veehouderij, de bouw van woningen op passende locaties toe te staan in afwijking van de programmering voor de woningbouw of, indien nodig, in afwijking van de regel dat geen burgerwoningen mogen worden toegevoegd aan het buitengebied.
Onder punt 1. in deze paragraaf is, voor zover thans van belang, opgenomen dat in ruil voor de sloop van agrarische bedrijfsgebouwen met een gezamenlijke oppervlakte van ten minste 1.000 m² een woning mag worden gebouwd.
Onder punt 2. in deze paragraaf is opgenomen dat de afwijking van de programmering voor de woningbouw alleen mag plaatsvinden als de sloop van agrarische bedrijfsgebouwen plaatsvindt in een van de reconstructiegebieden Midden- en Oost-Brabant.
Het oordeel van de Afdeling
2.6. De Afdeling acht het in de regeling neergelegde beleid in het algemeen niet onredelijk.
Uit het beleid kan worden afgeleid dat de bedrijfsgebouwen ten aanzien waarvan de mogelijkheid bestaat om in ruil voor de sloop daarvan een woning te bouwen, dienen te zijn gelegen in het buitengebied.
De bedrijfsgebouwen van appellant zijn niet gelegen in het buitengebied maar, naar uit de stukken en ter zitting is gebleken, in een kernrandzone. Verweerder heeft niet gemotiveerd waarom de gemeenteraad van Asten ook in dat geval de criteria van de regeling bij de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid mocht gebruiken.
2.7. Uit het vorenstaande volgt dat het bestreden besluit in zoverre niet berust op een deugdelijke motivering. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht dient te worden vernietigd voor zover dit betrekking heeft op artikel 4, lid 6, onder b, van de planvoorschriften.
Het beroep van [appellanten sub 2] en het beroep van [appellant sub 3]
2.8. Verweerder heeft het plandeel betreffende het perceel kadastraal bekend staand als kavel 3030, dat is gelegen tussen Antoniusstraat 19 en 23 en het plandeel betreffende het perceel dat is gelegen tussen Antoniusstraat 17 en 19 in strijd met een goede ruimtelijke orde en het recht geacht en hieraan goedkeuring onthouden. Daartoe heeft hij zich, voor zover thans van belang, op het standpunt gesteld dat de woningbouw op die percelen in strijd is met de ontwikkelingsvisie die is neergelegd in het plan. De motivering om een afwijking van deze ontwikkelingsvisie te rechtvaardigen is volgens verweerder onvoldoende.
Het standpunt van [appellanten sub 2]
2.9. Appellanten stellen zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft onthouden aan het plandeel betreffende het perceel dat is gelegen tussen Antoniusstraat 19 en 23. Daartoe betogen zij dat geen sprake is van een duidelijk verschil tussen de bebouwde kom en het buitengebied, omdat de straat geen geheel is, geen landelijk aanzicht heeft en sprake is van bedrijvigheid op andere percelen. Voorts is nieuwbouw passend in de straat en is dat nodig om aan de plaatselijke vraag naar woningen te kunnen voldoen. De nieuwbouw heeft een sociale functie, omdat daarmee de zoon dichter bij zijn ouders kan wonen en daardoor in de gelegenheid is hen te helpen. Ten slotte stimuleert de overheid om bij nieuwbouw eerst de onbebouwde percelen te gebruiken, voordat aan de randen wordt uitgebreid. Bovendien wordt door het gemeentebestuur van Asten aan een nieuw bestemmingsplan gewerkt waarin het perceel dat is gelegen tussen Antoniusstraat 19 en 23 een woonbestemming zal krijgen, aldus appellanten.
Het standpunt van [appellant sub 3]
2.10. Appellant stelt zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft onthouden aan het plandeel betreffende het perceel dat is gelegen tussen Antoniusstraat 17 en 19. Hij betoogt daartoe dat geen duidelijke overgang aanwezig is tussen de bebouwde kom en het buitengebied.
Vaststelling van de feiten
2.11. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.11.1. Het plan voorziet in een actuele juridisch-planologische regeling voor een deel van het overgangsgebied tussen de bebouwde kom en het buitengebied in Asten.
In de plantoelichting is, voor zover thans van belang, een ontwikkelingsvisie opgenomen voor de Antoniusstraat/Meijelseweg te Heusden. Bij die ontwikkelingsvisie behoort een kaart waarop met lijnen de grenzen van de bebouwde kom zijn aangegeven. Toevoeging van bebouwing buiten deze lijnen is en wordt, volgens de ontwikkelingsvisie, niet toegestaan, omdat de huidige overgangen tussen de bebouwde kom en het buitengebied duidelijk herkenbaar zijn en het gewenst is deze als zodanig te handhaven dan wel te verbeteren.
2.11.2. Appellanten wensen mogelijkheden voor de bouw van woningen op de percelen aan weerszijden van het perceel aan de Antoniusstraat 19. Deze percelen liggen, volgens de kaart behorende bij de ontwikkelingsvisie, buiten de op die kaart aangegeven lijnen.
2.11.3. De gemeenteraad heeft zich naar aanleiding van de zienswijze betreffende het perceel van [appellanten sub 2], op het standpunt gesteld dat het perceel de bestemming "Wonen" zal krijgen in het plan. Door de geringe breedte van het perceel zal de woning echter aan bepaalde afmetingen moeten voldoen. De maximale diepte van de te realiseren woning is 10 meter, de maximale goothoogte is 3,50 meter en de maximale nokhoogte is 6 meter.
Ten aanzien van [appellant sub 3] heeft de gemeenteraad zich naar aanleiding van de zienswijze op het standpunt gesteld dat de afstand tussen beide woningen, Antoniusstraat 17 en 19, zodanig is dat een nieuwe woning te overwegen is in het plan. Ook dit perceel heeft in het plan de bestemming "Wonen" gekregen.
Het oordeel van de Afdeling
2.12. Op de kaart behorende bij de ontwikkelingsvisie zijn de grenzen van de bebouwde kom met rode en groene lijnen aangegeven. Door de wijze waarop bedoelde lijnen op de kaart zijn weergegeven, is echter niet met zekerheid vast te stellen of de gronden van appellanten feitelijk binnen of buiten de bebouwde kom liggen.
Gelet hierop heeft verweerder door te volstaan met het verwijzen naar bovengenoemde kaart, onvoldoende gemotiveerd waarom het toestaan van bebouwing op de gronden van appellanten in strijd is met het gemeentelijk beleid.
2.13. Uit het vorenstaande volgt dat het bestreden besluit in zoverre niet berust op een deugdelijke motivering. De beroepen zijn gegrond, zodat het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht dient te worden vernietigd voor zover dit betrekking heeft op het plandeel betreffende het perceel dat is gelegen tussen Antoniusstraat 19 en 23 en het plandeel betreffende het perceel dat is gelegen tussen Antoniusstraat 17 en 19.
2.14. Ten aanzien van [appellant sub 1] dient verweerder op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
Ten aanzien van [appellanten sub 2] en [appellant sub 3] is niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart de beroepen gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant van 27 april 2004, kenmerk 948561, voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan artikel 4, lid 6, onder b, van de planvoorschriften en voor zover daarbij goedkeuring is onthouden aan het plandeel betreffende het perceel kadastraal bekend staand als kavel 3030, dat is gelegen tussen Antoniusstraat 19 en 23 en het plandeel betreffende het perceel dat is gelegen tussen Antoniusstraat 17 en 19;
III. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant tot vergoeding van bij [appellant sub 1] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de provincie Noord-Brabant aan appellant onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
IV. gelast dat aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 138,00 (zegge: honderdachtendertig euro) ieder, vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. R. Cleton, Voorzitter, en mr. A. Kosto en mr. H.Ph.J.A.M. Hennekens, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P.J.A.M. Broekman, ambtenaar van Staat.
w.g. Cleton w.g. Broekman
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 november 2005