ECLI:NL:RVS:2005:AU7186

Raad van State

Datum uitspraak
30 november 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200503594/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.A.C. Slump
  • J.A.M. van Angeren
  • Ch.W. Mouton
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdelijke sluiting van horecabedrijf door burgemeester wegens openbare orde

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de burgemeester van Tilburg tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda. De burgemeester had op 25 oktober 2004 besloten tot een tijdelijke algehele sluiting van een horecabedrijf in Tilburg, dat werd geëxploiteerd door de wederpartij, vanwege ernstige verstoringen van de openbare orde. De sluiting ging in op 28 oktober 2004 en zou drie maanden duren. De burgemeester baseerde zijn besluit op een vechtpartij die had plaatsgevonden in het horecabedrijf, waarbij een klant met een mes was gestoken. De burgemeester stelde dat de exploitant van het horecabedrijf, de wederpartij, niet adequaat had gereageerd op de ongeregeldheden en de politie niet tijdig had ingeschakeld.

De voorzieningenrechter van de rechtbank Breda verklaarde het beroep van de wederpartij gegrond en vernietigde het besluit van de burgemeester. De burgemeester ging hiertegen in hoger beroep. Tijdens de zitting bij de Raad van State op 19 oktober 2005, waar de burgemeester werd bijgestaan door zijn advocaat en een ambtenaar, werd de zaak behandeld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de burgemeester in redelijkheid had kunnen besluiten tot de tijdelijke sluiting van het horecabedrijf. De Afdeling oordeelde dat de burgemeester een discretionaire bevoegdheid had om de sluitingstijden vast te stellen en dat de belangenafweging die hij had gemaakt niet onevenwichtig was.

De Raad van State vernietigde de uitspraak van de voorzieningenrechter en verklaarde het beroep van de wederpartij ongegrond. De beslissing van de burgemeester om het horecabedrijf tijdelijk te sluiten werd daarmee bevestigd. De Afdeling concludeerde dat de openbare orde door de exploitatie van het horecabedrijf was verstoord en dat de burgemeester terecht had ingegrepen.

Uitspraak

200503594/1.
Datum uitspraak: 30 november 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de burgemeester van Tilburg,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak nos. 05/474 en 05/475 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda van 3 maart 2005 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [woonplaats]
en
appellant.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 25 oktober 2004 heeft appellant (hierna: de burgemeester) met ingang van 28 oktober 2004 de tijdelijke algehele sluiting bevolen van het door [wederpartij] geëxploiteerde horecabedrijf [café] aan de [locatie] te Tilburg (hierna: het horecabedrijf) voor de duur van drie maanden.
Bij besluit van 2 februari 2005, verzonden bij brief van 10 februari 2005, heeft de burgemeester naar aanleiding van het door [wederpartij] tegen het besluit van 25 oktober 2004 gemaakte bezwaar dat besluit herroepen en bepaald dat voor het horecabedrijf in de periode van 4 maart 2005 tot 3 juni 2005 voor elke dag van de week een sluitingstijd geldt vanaf 00.00 uur.
Bij uitspraak van 3 maart 2005, verzonden op 15 maart 2005, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover thans van belang, het daartegen door [wederpartij] ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en - naar de Afdeling begrijpt - het primaire besluit van 25 oktober 2004 geschorst tot zes weken na de verzending van de nieuwe beslissing op bezwaar. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de burgemeester bij brief van 22 april 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 4 juli 2005 heeft [wederpartij] van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 oktober 2005, waar de burgemeester, dr. R.L. Vreeman, in persoon, bijgestaan door prof. mr. N.S.J. Koeman, advocaat te Amsterdam en mr. Th.C.J. van Horen, ambtenaar bij de gemeente, zijn verschenen. [wederpartij] is, met bericht, niet verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening voor de gemeente Tilburg 1997 (hierna: de APV) kan de burgemeester in het belang van de openbare orde, veiligheid of gezondheid, of in geval van bijzondere omstandigheden, te zijner beoordeling, voor een of meer horecabedrijven, tijdelijk andere dan de krachtens artikel 29 van de APV geldende sluitingsuren vaststellen.
2.2.    De burgemeester heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat er in de nacht van 18 op 19 september 2004 in het horecabedrijf tweemaal fikse onenigheid is geweest tussen een aantal klanten, dat aansluitend daarop buiten een stevige vechtpartij is ontstaan, waarbij een van de klanten met een mes is gestoken, dat de houding van [wederpartij] heeft bijgedragen aan de escalatie van de ruzies in het horecabedrijf omdat hij geen pogingen heeft ondernomen deze te sussen en niet tijdig een beroep heeft gedaan op de politie, en dat [wederpartij] de politie evenmin heeft gewaarschuwd nadat de vechtpartij had plaatsgevonden. Vanwege deze vechtpartij, alsmede vanwege diverse andere ordeverstoringen die zich met name gedurende de nachtelijke uren bij het horecabedrijf hebben voorgedaan, zoals geluidsoverlast en het niet naleven van de sluitingstijd, heeft de burgemeester in bezwaar besloten tot tijdelijke beperking van de openingstijden van het horecabedrijf gedurende de nachtelijke uren.
2.3.    De voorzieningenrechter heeft het betoog van [wederpartij] dat tussen de vechtpartij en de exploitatie van het horecabedrijf geen verband bestaat, uitdrukkelijk en zonder voorbehoud verworpen. Hiertegen is niet geappelleerd, zodat van de juistheid van dit oordeel dient te worden uitgegaan.
2.4.    De burgemeester betoogt dat de voorzieningenrechter zich had dienen te beperken tot de vraag of de door de burgemeester verrichte belangenafweging zodanig onevenwichtig was dat de burgemeester niet in redelijkheid tot de tijdelijke beperking van de sluitingstijden had kunnen komen. Voorts bestrijdt de burgemeester het oordeel van de voorzieningenrechter dat de vechtpartij geen dermate ernstige verstoring van de openbare orde opleverde dat dit de beperking van de openingstijden rechtvaardigde.
2.5.    Dit betoog slaagt. Gelet op de bewoordingen van artikel 31, eerste lid, van de APV is de bevoegdheid van de burgemeester om tijdelijk andere sluitingstijden vast te stellen een discretionaire bevoegdheid, zodat het op basis van deze bevoegdheid genomen besluit van 2 februari 2005 terughoudend moet worden getoetst. De beoordeling van de ernst van de ordeverstoring en de weging daarvan ten opzichte van de op te leggen maatregel passen binnen de bevoegdheid die artikel 31, eerste lid, van de APV de burgemeester verleent.
Anders dan de voorzieningenrechter is de Afdeling van oordeel dat de burgemeester bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid heeft kunnen besluiten over te gaan tot beperking van de openingstijden gedurende drie maanden. Behalve de in overweging 2.2. genoemde omstandigheden dat de steekpartij op straat een directe voortzetting is van een in het horecabedrijf begonnen ruzie, en aan [wederpartij] kan worden toegerekend dat hij in weerwil van de klaarblijkelijke ernst van de situatie de politie niet tijdig heeft gealarmeerd, betrekt de Afdeling bij dit oordeel de omstandigheid dat de openbare orde door de exploitatie van het horecabedrijf ook is verstoord doordat de sluitingstijd - naar onvoldoende is weersproken - niet werd nageleefd en omwonenden van het horecabedrijf geluidsoverlast ondervonden. Ook omdat de maatregel voor [wederpartij] een tijdelijk en relatief beperkt gevolg heeft, kan, anders dan de voorzieningenrechter heeft geoordeeld, niet worden geconcludeerd dat de burgemeester het belang van de openbare orde niet mocht laten prevaleren boven de nadelige (financiële) gevolgen die het opleggen van de maatregel voor [wederpartij] heeft.
2.6.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Afdeling het beroep van [wederpartij] tegen het besluit van 2 februari 2005 alsnog ongegrond verklaren.
2.7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda van 3 maart 2005, in zaak 05/475;
III.    verklaart het door [wederpartij] bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Voorzitter, en mr. J.A.M. van Angeren en mr. Ch.W. Mouton, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Broodman, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump    w.g. Broodman
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 november 2005
204-450.