ECLI:NL:RVS:2005:AU7194

Raad van State

Datum uitspraak
30 november 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200502450/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • P.J.J. van Buuren
  • S. Langeveld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Buitengebied 2000, herziening 2002 en goedkeuring door de Raad van State

Op 30 november 2005 heeft de Raad van State uitspraak gedaan in een geschil over het bestemmingsplan "Buitengebied 2000, herziening 2002" dat door de gemeenteraad van Doetinchem was vastgesteld op 24 juni 2004. Het college van gedeputeerde staten van Gelderland had op 18 januari 2005 goedkeuring verleend aan dit bestemmingsplan, maar twee appellanten, wonend in de gemeente, hebben hiertegen beroep ingesteld. De appellanten stelden dat de goedkeuring ten onrechte was onthouden aan bepaalde bestemmingsomschrijvingen in het plan, die betrekking hadden op agrarische activiteiten en grondverzet. De Raad van State heeft de zaak behandeld op 17 oktober 2005, waarbij de appellanten en vertegenwoordigers van de gemeente en het college van gedeputeerde staten aanwezig waren.

De Raad van State overwoog dat de goedkeuring van het bestemmingsplan in overeenstemming moest zijn met de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) en dat de gemeenteraad de vrijheid had om bestemmingen aan te wijzen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State concludeerde dat de gemeenteraad niet voldoende onderbouwing had gegeven voor de wijziging van de bestemmingsomschrijving en dat de goedkeuring van verweerder terecht was onthouden. De appellanten voerden aan dat hun bedrijven ten onrechte niet konden uitbreiden door de vastgestelde bestemmingen, maar de Raad van State oordeelde dat de gemeenteraad voldoende ruimte had om de belangen van de appellanten in overweging te nemen bij het opstellen van het bestemmingsplan.

Uiteindelijk verklaarde de Raad van State de beroepen van beide appellanten ongegrond, waarmee de goedkeuring van het bestemmingsplan door het college van gedeputeerde staten werd bevestigd. De uitspraak benadrukt het belang van een goede ruimtelijke ordening en de verantwoordelijkheden van de gemeenteraad en het college van gedeputeerde staten in het proces van bestemmingsplannen.

Uitspraak

200502450/1.
Datum uitspraak: 30 november 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1.    [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2.    [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 24 juni 2004 heeft de gemeenteraad van Doetinchem het bestemmingsplan "Buitengebied 2000, herziening 2002" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 18 januari 2005, nr. RE2004.62745, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit heeft [appellant sub 1] bij brief van 19 maart 2005, bij de Raad van State ingekomen op 22 maart 2005, en [appellant sub 2] bij brief van 21 maart 2005, bij de Raad van State ingekomen op 23 maart 2005, beroep ingesteld.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van de gemeenteraad en verweerder. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 oktober 2005, waar [appellant sub 1], vertegenwoordigd door mr. E.K.J. Eilander, [appellant sub 2], en verweerder, vertegenwoordigd door mr. H.J.R.M. Nelissen, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is daar, namens de gemeenteraad van Doetinchem, mr. T. Priems, ambtenaar van de gemeente, gehoord.
2.    Overwegingen
Overgangsrecht
2.1.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht, zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten, op dit geding van toepassing blijft.
Toetsingskader van de Afdeling
2.1.1.    Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan dat mede is opgesteld om te voldoen aan artikel 30, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO). Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de WRO in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
Het bestemmingsplan
2.2.    Het bestemmingsplan "Buitengebied 2000, herziening 2002" voorziet in een aanpassing van de onderdelen van het bestemmingsplan "Buitengebied 2000" waaraan goedkeuring is onthouden. Bovendien zijn enkele planonderdelen aangepast in verband met nieuwe ontwikkelingen.
Het standpunt van [appellant sub 1]
2.3.    [Appellant sub 1] stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft onthouden aan de woorden "- en grondverzetbedrijf en agrarisch" in de nadere bestemmingsomschrijving van het bedrijf met code B3 in artikel 19 van de planvoorschriften. Volgens appellant heeft de gemeenteraad terecht zijn bedrijf overeenkomstig het huidige gebruik bestemd.
Het standpunt van verweerder
2.4.    Verweerder heeft ambtshalve goedkeuring onthouden aan de woorden "- en grondverzetbedrijf en agrarisch". Naar het oordeel van verweerder behoeft de uitbreiding van de ten opzichte van de vorige bestemmingsplannen toegestane activiteiten in de bestemmingsregeling een nadere onderbouwing. Wat betreft de grondverzetactiviteiten dient deze onderbouwing betrekking te hebben op het uitgangspunt van het provinciaal ruimtelijk beleid het landelijk gebied zoveel mogelijk te vrijwaren van functies die er niet thuishoren. Wat betreft de agrarische activiteiten dient deze betrekking te hebben op de voorwaarden uit het provinciale beleid ten aanzien van nieuwvestiging van agrarische bedrijven binnen landelijk gebied B.
De vaststelling van de feiten
2.5.    In het bestemmingsplan "Landelijk gebied 1982" is het bedrijf van appellant bestemd als "Agrarisch hulpbedrijf".
2.5.1.    In het bestemmingsplan "Buitengebied 2000" is het perceel bestemd als "Bedrijven".
Ingevolge artikel 19, eerste lid, onder a, van de planvoorschriften, van het bestemmingsplan "Buitengebied 2000" zijn de op de plankaart als "bedrijven" aangewezen gronden bestemd voor bedrijven, met de nadere bestemming die is vermeld bij de code, waarmee het desbetreffende bestemmingsvlak op de plankaart is aangeduid. Als nadere bestemming van het bedrijf met de code "B3" is voor de gemeente Doetinchem in dat plan opgenomen "loonwerkbedrijf".
2.5.2.    Bij de vaststelling van de huidige herziening van het bestemmingsplan "Buitengebied 2000" heeft de gemeenteraad overwogen dat de nadere bestemmingsomschrijving van het perceel met de aanduiding "B3" geen onderdeel uitmaakt van het ontwerpbestemmingsplan. Volgens het vaststellingsbesluit is desondanks aanleiding gezien ambtshalve in te gaan op de zienswijze van [appellant sub 1]. Hieromtrent is in het vaststellingsbesluit vermeld dat bij het bestemmingsplan "Buitengebied 2000" per abuis de nadere bestemmingsomschrijving niet is gewijzigd, hoewel dit naar aanleiding van de inspraakreactie van [appellant sub 1] bij het voorontwerp van dit plan was toegezegd. Vervolgens is het plan aangepast door de bestemmingsomschrijving te wijzigen in "loonwerk- en grondverzetbedrijf en agrarisch bedrijf".
2.5.3.    Ter zitting heeft verweerder gewezen op de provinciale circulaire van 2002, welke naar alle gemeenten in de provincie Gelderland is gezonden. Hierin is opgenomen dat ten aanzien van de uitbreiding van een bestemming met grondverzet en agrarische activiteiten een retrospectieve toets dient plaats te vinden.
2.5.4.    Ter zitting heeft verweerder voorts gesteld dat niet uitgesloten is dat de huidige bedrijfsactiviteiten met een nadere onderbouwing ter plaatste kunnen worden voortgezet. Verweerder heeft er in dit verband op gewezen dat onder het huidige bestemmingsplan het echter mogelijk is om het gehele bedrijfsperceel en alle bebouwing te benutten ten behoeve van één van de drie functies die in het bestemmingsplan genoemd worden. Hierdoor is bijvoorbeeld de mogelijkheid tot een volledige omschakeling naar een niet-grondgebonden intensieve veehouderij ook in het plan vervat, aldus verweerder. Volgens verweerder kan de gemeenteraad bij het opstellen van een plan in het kader van artikel 30 van de WRO het gewenste maatwerk leveren waarbij rekening wordt gehouden met de gevestigde belangen van appellant.
Het oordeel van de Afdeling
2.6.    De Afdeling stelt vast dat, nu bij de vaststelling van het bestemmingsplan de nadere bestemmingsomschrijving van het bedrijf met de code "B3" is gewijzigd, deze deel uitmaakt van de voorliggende partiële herziening.
2.6.1.    Zoals volgt uit de in 2.5.2. opgenomen feiten heeft de gemeenteraad de wijziging van de bestemmingsomschrijving enkel onderbouwd met de opmerking dat dit eerder was toegezegd aan [appellant sub 1]. Verweerder heeft terecht gesteld dat het voorliggende plan de mogelijkheid biedt om het hele bedrijfsperceel en alle bebouwing te benutten ten behoeve van één van de drie functies die in het plan worden genoemd.
Onder deze omstandigheden heeft verweerder in redelijkheid kunnen overwegen dat, gelet op het provinciale beleid, de gemeenteraad niet heeft kunnen volstaan met de door hem gegeven onderbouwing.
2.6.2.    Voorzover appellant betoogt dat zijn bedrijf moet worden geschaard onder de agrarische hulpbedrijven, dat zijn bedrijf thuishoort in het buitengebied en dat het bedrijf altijd op deze locatie gevestigd is geweest, overweegt de Afdeling dat deze feiten en omstandigheden op grond van artikel 3:2 van de Algemene wet van bestuursrecht worden meegenomen door de gemeenteraad bij het opnieuw op te stellen plan in het kader van de verplichting ingevolge artikel 30 van de WRO. De motivering van de onthouding van goedkeuring van verweerder heeft in zoverre in dit geval een beperkte reikwijdte, aangezien daarin geen nadere inhoudelijke overwegingen omtrent de door appellant gewenste bestemmingsomschrijving zijn opgenomen.
2.6.3.    Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de woorden "- en grondverzetbedrijf en agrarisch" in de nadere bestemmingsomschrijving van het bedrijf met code B3 in artikel 19 van de planvoorschriften zijn vastgesteld in strijd met een goede ruimtelijke ordening.
In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft onthouden aan dit planonderdeel.
Het beroep van [appellant sub 1] is ongegrond.
Het standpunt van [appellant sub 2]
2.7.    [Appellant sub 2] stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Agrarisch gebied met landschaps- en natuurwaarden" en de aanduiding "grondwaterbeschermingsgebied", waarin zijn bedrijf is gelegen. Appellant stelt voorts in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan de aanduiding "natuurrandzone". Appellant stelt dat hij de intensieve veehouderij en de kweek van kerstbomen op zijn bedrijf als gevolg hiervan ten onrechte niet meer kan uitbreiden.
Het standpunt van verweerder
2.8.    Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het plandeel met de bestemming "Agrarisch gebied met landschaps- en natuurwaarden" en de aanduiding "grondwaterbeschermingsgebied" geen onderdeel uitmaakt van het bestemmingsplan. De beslissing om dit plandeel buiten de begrenzing van de planherziening te laten, is naar het oordeel van verweerder voorts niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening noch anderszins in strijd met het recht. Ten aanzien van de natuurrandzone heeft verweerder overwogen dat hij de vrijstellingsmogelijkheid ten aanzien van bebouwing voor niet-grondgebonden veehouderij, in dit geval voldoende acht.
De vaststelling van de feiten
2.9.    [Appellant sub 2] heeft een agrarisch bedrijf met niet-grondgebonden intensieve veehouderij en als nevenactiviteit het kweken van kerstbomen.
2.9.1.    In het bestemmingsplan "Buitengebied 2000" heeft het plandeel de bestemming "Agrarisch gebied met landschaps- en natuurwaarden" en de aanduiding "grondwaterbeschermingsgebied". Aan dit plandeel is bij het besluit van verweerder inzake de goedkeuring van dit plan goedkeuring verleend.
2.9.2.    De aanduiding "natuurrandzone" is in het bestemmingsplan "Buitengebied 2000, herziening 2002" gewijzigd vastgesteld.
2.9.3.    Ingevolge artikel 5, vierde lid , aanhef en onder c, van de planvoorschriften zijn binnen een op de plankaart als zodanig aangeduide "natuurrandzone" de nieuwbouw van veestallen ten behoeve van niet-grondgebonden veehouderij, en het vergroten van de gezamenlijke oppervlakte daarvan, niet toegestaan.
2.9.4.    Ingevolge artikel 5, negende lid, van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, zijn burgemeester en wethouders bevoegd vrijstelling te verlenen van het bepaalde in vierde lid, onder c, ten behoeve van de nieuwbouw van veestallen voor een niet-grondgebonden veehouderij, en het vergroten van de gezamenlijke oppervlakte daarvan binnen de op de plankaart als "natuurrandzone" aangegeven gronden, mits de noodzaak voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering is aangetoond en daardoor de natuurwaarden op aangrenzende voor verzuring gevoelige bos- en natuurgebieden niet onevenredig worden aangetast.
2.9.5.    Ingevolge artikel 30, eerste lid, van de WRO, dient, indien aan een vastgesteld bestemmingsplan goedkeuring is onthouden, de gemeenteraad een nieuw plan vast te stellen, waarbij het besluit van verweerder in acht wordt genomen.
2.9.5.1.    Bij de onderhavige herziening zijn de planonderdelen waaraan verweerder bij zijn besluit van 3 juli 2001 goedkeuring heeft onthouden aangepast. De gemeenteraad heeft geen aanleiding gezien de bestemmingsregeling voor het plandeel met de bestemming "Agrarisch gebied met landschaps- en natuurwaarden" en de aanduiding "grondwaterbeschermingsgebied" aan te passen.
Het oordeel van de Afdeling
2.10.    Vaststaat dat het plandeel met de bestemming "Agrarisch gebied met landschaps- en natuurwaarden" en de aanduiding "grondwaterbeschermingsgebied" geen onderdeel uitmaakt van het bestemmingsplan "Buitengebied 2000, herziening 2002". Het bestemmingsplan "Buitengebied 2000" is voorts op dit punt onherroepelijk, nu aan het betrokken plandeel goedkeuring is verleend en geen rechtsmiddelen zijn aangewend tegen dit onderdeel van het goedkeuringsbesluit.
Voor zover het beroep van appellant moet worden opgevat als gericht tegen de begrenzingen van het herzieningsplan overweegt de Afdeling dat de gemeenteraad een grote vrijheid heeft in het vaststellen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Nu het plandeel in het bestemmingsplan "Buitengebied 2000" is goedgekeurd, bestond voor de gemeenteraad op grond van artikel 30 van de WRO geen verplichting het plandeel bij de herziening te betrekken. Evenmin is gebleken van bijzondere feiten en omstandigheden die tot het oordeel moeten leiden dat de gemeenteraad desondanks een begrenzing heeft vastgesteld die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
2.10.1.    Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de plangrens niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan de plangrens anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan deze plangrens.
2.10.2.    Voorzover appellant stelt dat hij als gevolg van de vastgestelde natuurrandzone zijn bedrijf ten onrechte niet meer kan uitbreiden, overweegt de Afdeling als volgt. Niet is gebleken dat appellant beschikt over concrete voornemens om zijn bedrijf uit te breiden. Hoewel nieuwbouw van veestallen en het vergroten van de gezamenlijke oppervlakte daarvan ter plaatse niet is toegestaan, kan het college van burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen indien is voldaan aan de voorwaarden van artikel 5, negende lid, van de planvoorschriften. Onder deze omstandigheden bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de bestemmingsregeling in dit geval aanvaardbaar is.
2.10.3.    Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de aanduiding "natuurrandzone" niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan deze aanduiding.
Het beroep van [appellant sub 2] is ongegrond.
2.11.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Buuren    w.g. Langeveld
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 november 2005
317-463.