200508505/2.
Datum uitspraak: 30 november 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekers], gevestigd te [plaats],
het college van gedeputeerde staten van Drenthe,
verweerder.
Bij besluit van april 2005, heeft het college van burgemeester en wethouders van Borger-Odoorn het artikel 11 WRO-wijzigingsplan "Bosaanplant Strengenweg te Borger" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 8 augustus 2005, kenmerk RW/A1/2005006071, beslist over de goedkeuring van het wijzigingsplan.
Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 5 oktober 2005, bij de Raad van State ingekomen op 13 oktober 2005, beroep ingesteld.
Bij deze brief hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 21 november 2005, waar verzoekers, vertegenwoordigd door ing. B.H. Wopereis, werkzaam bij Van Westreenen Adviseurs voor het buitengebied, en verweerder, vertegenwoordigd door N. Scheeper, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen.
Voorts zijn als partij gehoord het college van burgemeester en wethouders van Borger-Odoorn, vertegenwoordigd door H.G.J.C. Brink en H. Post, ambtenaren van de gemeente, en [partij], vertegenwoordigd door W.O. Burghgraef, werkzaam bij AGRIforest B.V.
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het plan voorziet in de aanleg van 30 hectare permanent bos op agrarische percelen van [partij] die nu nog voor akkerbouwdoeleinden worden aangewend. Aan deze percelen is in het bestemmingsplan de bestemming "Agrarisch gebied west" toegekend. Door toepassing van de wijzigingsbevoegdheid hebben deze gronden de bestemming "Bos- en natuurgebieden" gekregen. Het plangebied sluit in het noorden aan bij het recreatiegebied Lunsbergen. Aan de westzijde wordt het gebied begrensd door de kadastrale grens en een waterloop. Aan de oostkant sluit het gebied aan bij een weidegebied en aan de zuidzijde grenst het aan gronden die toebehoren aan [partij].
2.3. Verweerder heeft het plan goedgekeurd. Hij heeft overwogen dat het plan voldoet aan de wijzigingsvoorwaarden, waaronder de streefwaarden die in het bestemmingsplan zijn genoemd met betrekking tot de wijzigingsbevoegdheid voor bosbouw. Hij heeft voorts betekenis toegekend aan de omstandigheid dat het wijzigingsplan in overeenstemming is met het provinciale beleid voor dit gebied.
2.4. Verzoekers, die beschikken over agrarische bedrijven in de nabijheid van het plangebied, zijn van mening dat verweerder ten onrechte heeft ingestemd met het plan. Zij stellen dat de aanleg van een grootschalig permanent bos ten onrechte door middel van een wijzigingsplan mogelijk wordt gemaakt. Zij menen voorts dat niet is voldaan aan de wijzigingsvoorwaarden dat de begrenzing van het plan zoveel mogelijk samen dient te vallen met bestaande barrières en dat het plan geen aantasting mag vormen voor de agrarische structuur. Zij voeren verder aan dat de functieverandering van het gebied grootschalige gevolgen heeft voor het open landschap en voor de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van hun agrarische bedrijven. Zij vrezen onder meer beperkingen op grond van de Wet Ammoniak en Veehouderij. Om onomkeerbare ontwikkelingen te voorkomen vragen zij om schorsing van het bestreden besluit.
2.5. Ingevolge artikel 14, negende lid, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan "Buitengebied Borger" kan, voor zover thans van belang, het college van burgemeester en wethouders overeenkomstig artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening de bestemming "Agrarisch gebied west" wijzigen ten behoeve van de realisering van boscomplexen met een aaneengesloten oppervlakte van meer dan 1 hectare.
Ingevolge artikel 3, vierde lid, van de planvoorschriften dient de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid voor bosbouw te worden onderbouwd door een nota waarin in ieder geval een verantwoording van de locatiekeuze en de wijze van uitvoering en financiering is opgenomen. Verder wordt bij de toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid, voor zover thans van belang, gestreefd naar het volgende:
- de bosaanplant dient te passen in de landschapskarakteristiek;
-het te bebossen gebied dient aaneengesloten te zijn en dient een geconcentreerde vorm te hebben;
- er moet zoveel mogelijk aangesloten worden bij bestaande boscomplexen, natuurgebieden, recreatieterreinen en/of bij de bebouwde kom;
- de begrenzing dient zoveel mogelijk samen te vallen met bestaande barrières, zoals wegen en waterlopen;
- er mag geen aantasting plaatsvinden van de agrarische structuur.
2.6. Uit voormeld artikel 14, negende lid, van de planvoorschriften blijkt dat realisering van een boscomplex met een omvang van 30 hectare op de in geding zijnde gronden op zich door middel van een wijzigingsplan mogelijk is. De Voorzitter ziet geen aanleiding voor het oordeel dat niet is voldaan aan de ter zake in het bestemmingsplan opgenomen wijzigingsvoorwaarden. Hij kent hierbij mede betekenis toe aan het feit dat deze voorwaarden gedeeltelijk als streefwaarden zijn geformuleerd. Niet aannemelijk is gemaakt dat niet aan deze streefwaarden is voldaan. Voor zover verzoekers stellen dat een aantasting plaatsvindt van de agrarische structuur overweegt de Voorzitter dat bij de totstandkoming van het bestemmingsplan de mogelijkheid tot wijziging van de bestemming is afgewogen en aldus het planologische kader is gegeven. Tevens overweegt hij dat verzoekers niet aannemelijk hebben gemaakt dat de aanleg van het boscomplex hen in hun agrarische bedrijfsvoering zodanig zal belemmeren dat verweerder in redelijkheid de wijziging in strijd met een goede ruimtelijke ordening had behoren te achten. Hij neemt hierbij mede in aanmerking dat voor verzoekers geen belemmeringen voortvloeien uit het plan, samenhangende met de uitvoering van de Wet Ammoniak en Veehouderij, aangezien het boscomplex op grond van die wet niet kan worden aangemerkt als kwetsbaar gebied. Eventuele wijzigingen van wet- en regelgeving in de toekomst kunnen voorts bij de besluitvorming van verweerder geen rol spelen.
Hetgeen verzoekers overigens hebben aangevoerd, geeft de Voorzitter evenmin aanleiding voor de verwachting dat het bestreden besluit op grond hiervan in de bodemprocedure niet in stand zal blijven. Daarom bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
2.7. Het verzoek dient te worden afgewezen.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel w.g. Hanrath
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 november 2005