ECLI:NL:RVS:2005:AU7557

Raad van State

Datum uitspraak
30 november 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200508886/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd
  • A.J. Kuipers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake handhaving milieuvergunning

In deze zaak heeft de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Compagnie de Manutention Ro-Ro B.V." (verzoekster) bezwaar gemaakt tegen een brief van het college van gedeputeerde staten van Zeeland (verweerder) waarin werd meegedeeld dat er geen bestuurlijke handhavingsmiddelen zouden worden toegepast met betrekking tot de inrichting van de vergunninghoudster. De verzoekster heeft op 5 april 2005 een brief ontvangen waarin verweerder zijn beslissing kenbaar maakte, naar aanleiding van eerdere correspondentie van verzoekster. De verzoekster heeft vervolgens op 24 oktober 2005 de Voorzitter van de Raad van State verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek werd behandeld op 15 november 2005, waarbij zowel verzoekster als verweerder vertegenwoordigd waren door hun advocaten en ambtenaren.

De Voorzitter heeft overwogen dat de brieven van verzoekster van 21 februari en 14 maart 2005 geen hernieuwd verzoek om handhaving bevatten, maar eerder een verzoek om informatie en een last onder dwangsom. De brief van 5 april 2005 van verweerder kan niet worden aangemerkt als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht, omdat het geen afwijzing van een aanvraag betreft. De Voorzitter concludeert dat het bezwaar van verzoekster tegen de brief van 5 april 2005 niet-ontvankelijk is en wijst het verzoek om voorlopige voorziening af. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is gedaan door de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Kuipers, ambtenaar van Staat, en is openbaar uitgesproken op 30 november 2005.

Uitspraak

200508886/1.
Datum uitspraak: 30 november 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Compagnie de Manutention Ro-Ro B.V.", gevestigd te Ritthem, gemeente Vlissingen,
verzoekster,
en
het college van gedeputeerde staten van Zeeland,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij brief van 5 april 2005, verzonden op 17 april 2005, heeft verweerder aan verzoekster naar aanleiding van brieven van verzoekster van 21 februari 2005 en 14 maart 2005 kenbaar gemaakt dat geen bestuurlijke handhavingsmiddelen worden toegepast met betrekking tot de inrichting van [vergunninghoudster] op het adres [locatie] te [plaats].
Tegen deze brief heeft verzoekster bezwaar gemaakt.
Bij brief van 24 oktober 2005, bij de Raad van State per fax ingekomen op dezelfde datum, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 15 november 2005, waar verzoekster, vertegenwoordigd door mr. L. de Kok, advocaat te Amsterdam, en J. Rubbens, E. Colans en E.J.L. Jansen, en verweerder, vertegenwoordigd door P. Wattel en M.J. Bek, beiden ambtenaar van de provincie, zijn verschenen.
Voorts is als partij gehoord [vergunninghoudster], vertegenwoordigd door mr. A. van Rossem en mr. E.J.W.M. van Niekerk, beiden advocaat te Rotterdam, en W.C. Kloosterman en H. van Dorp.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt onder een besluit verstaan een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
Ingevolge het tweede lid wordt onder een beschikking verstaan een besluit dat niet van algemene strekking is, met inbegrip van de afwijzing van een aanvraag daarvan.
Ingevolge het derde lid wordt onder een aanvraag verstaan een verzoek van een belanghebbende, een besluit te nemen.
2.2.    De Voorzitter overweegt dat verzoekster verweerder bij brief van 7 oktober 2004 heeft verzocht om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen met betrekking tot voornoemde inrichting. Bij besluit van 9 november 2004 heeft verweerder dit verzoek afgewezen. Bij brief van 13 december 2004, aangevuld bij brief van 31 januari 2005, heeft verzoekster tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Bij brief van 21 februari 2005 heeft verzoekster verweerder verzocht aan haar stukken toe te zenden, informatie over verschillende punten te verstrekken, direct op te treden en alsnog een last onder dwangsom op te leggen alsmede de procedure aanscherping voorwaarden milieuvergunning te bespoedigen. In haar brief van 25 februari 2005 heeft verzoekster aan verweerder meegedeeld dat het verzoek om handhavend op te treden nu ook is gestoeld op nieuwe feiten en omstandigheden.
De Voorzitter overweegt dat uit de brieven van 21 en 25 februari 2005 moet worden afgeleid dat verzoekster zich op het standpunt heeft gesteld dat het besluit van 9 november 2004 onverwijld, mede op grond van nieuwe feiten of omstandigheden, diende te worden herroepen en haar verzoek van 7 oktober 2004 alsnog moest worden ingewilligd. De brief van 21 februari 2005 omvat gelet hierop geen hernieuwd verzoek om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen.
Bij brief van 14 maart 2005 heeft verzoekster een tweetal stukken bij verweerder ingediend op grond waarvan zij, zoals zij schrijft, nogmaals concludeert dat verweerder onverwijld handhavend dient op te treden, in welk verband zij stelt inmiddels een hernieuwd verzoek om het opleggen van een last onder dwangsom te hebben gedaan. De brief van 14 maart 2005 omvat gelet hierop noch op zichzelf, noch in combinatie met de brief van 21 februari 2005 een hernieuwd verzoek om handhaving.
De brieven van 21 februari 2005 en 14 maart 2005 omvatten derhalve geen verzoek een besluit te nemen en kunnen dan ook niet worden aangemerkt als aanvraag, zodat de brief van 5 april 2005 van verweerder niet is te beschouwen als een afwijzing van een aanvraag.
De brief van 5 april 2005 houdt een negatieve beslissing in ten aanzien van het al dan niet toepassen van handhavingsmiddelen. Uit artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht volgt dat een negatieve beslissing enkel een besluit is, indien het een afwijzing van een aanvraag om een beschikking betreft.
Gelet op het bovenstaande is de brief van 5 april 2005 geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht waartegen bezwaar mogelijk is. De Voorzitter verwacht daarom dat het bezwaar van verzoekster tegen deze brief niet-ontvankelijk wordt verklaard.
2.3.    Gelet hierop ziet de Voorzitter aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Kuipers, ambtenaar van Staat.
w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd    w.g. Kuipers
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 november 2005
271-446.