ECLI:NL:RVS:2005:AU7564

Raad van State

Datum uitspraak
7 december 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200504133/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.R. Schaafsma
  • M.A.G. Stolker
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergunningverlening voor brandweerkazerne en milieueffecten

In deze zaak heeft de Raad van State op 7 december 2005 uitspraak gedaan over een vergunning die op 22 maart 2005 door de gemeente Heumen is verleend voor de bouw van een brandweerkazerne aan de Kasteelsestraat 3 in Overasselt. De vergunning werd verleend op basis van artikel 8.4 van de Wet milieubeheer, maar werd aangevochten door een appellant die een veehouderij exploiteert op 60 meter afstand van de geplande kazerne. De appellant stelde dat de vergunning ten onrechte was verleend, omdat de kazerne te dicht bij zijn veehouderij ligt en dat dit zou leiden tot geuroverlast voor de personen die in de kazerne aanwezig zijn.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de beroepsgronden van de appellant beoordeeld. De appellant voerde aan dat de aanvraag en het besluit niet duidelijk maakten hoeveel personen er gedurende de dag in de kazerne aanwezig zouden zijn. Hij betoogde dat als er meer dan één persoon aanwezig is, de kazerne dezelfde bescherming tegen geuroverlast zou moeten krijgen als een woning, wat zou vereisen dat er een minimale afstand van 100 meter tot de veehouderij in acht genomen zou moeten worden. De Afdeling oordeelde echter dat de beroepsgronden van de appellant niet betrekking hadden op de nadelige milieugevolgen van de vergunde activiteiten van de kazerne, maar op de hinder die de veehouderij zou veroorzaken voor de kazerne.

De Raad van State concludeerde dat de Wet milieubeheer alleen de gevolgen voor het milieu kan betrekken die worden veroorzaakt door de inrichting waarvoor vergunning is gevraagd. De mogelijke hinder van de veehouderij ten opzichte van de kazerne is geen weigeringsgrond volgens de wet. Daarom werd het beroep van de appellant ongegrond verklaard en werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200504133/1.
Datum uitspraak: 7 december 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats], gemeente [plaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Heumen,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 22 maart 2005, kenmerk 05.02, heeft verweerder aan de gemeente Heumen een vergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een brandweerkazerne aan de Kasteelsestraat 3, te Overasselt, kadastraal bekend gemeente Overasselt, sectie D, nummer 389. Dit besluit is op 6 april 2005 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 10 mei 2005, bij de Raad van State ingekomen op 11 mei 2005, beroep ingesteld.
Bij brief van 20 juni 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 november 2005, waar appellant, vertegenwoordigd door ing. E. Stroobosscher, en verweerder, vertegenwoordigd door E.J.L. Rademacher, ambtenaar van de gemeente,
zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Appellant, exploitant van een op een afstand van 60 meter van de brandweerkazerne gelegen veehouderij, kan zich niet met de bij het besluit verleende vergunning verenigen.
2.2.    Artikel 8.10, eerste lid, van de Wet milieubeheer bepaalt dat de vergunning slechts in het belang van de bescherming van het milieu kan worden geweigerd. Ingevolge artikel 8.11, tweede lid, kan een vergunning in het belang van de bescherming van het milieu onder beperkingen worden verleend. Ingevolge het derde lid van dit artikel worden aan een vergunning de voorschriften verbonden die nodig zijn ter bescherming van het milieu. Voorzover door het verbinden van voorschriften aan de vergunning de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken, niet kunnen worden voorkomen, worden aan de vergunning de voorschriften verbonden, die de grootst mogelijke bescherming bieden tegen die gevolgen, tenzij dat redelijkerwijs niet kan worden gevergd.
Hieruit volgt dat de vergunning moet worden geweigerd, indien de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken door het stellen van voorschriften en beperkingen niet kunnen worden voorkomen dan wel niet voldoende kunnen worden beperkt.
Bij de toepassing van de artikelen 8.10, eerste lid, en 8.11 van de Wet milieubeheer komt verweerder een zekere beoordelingsvrijheid toe, die haar begrenzing onder meer vindt in hetgeen voortvloeit uit de meest recente algemeen aanvaarde milieutechnische inzichten.
2.3.    Appellant voert aan dat ten onrechte uit de aanvraag en het besluit niet duidelijk wordt hoeveel personen gedurende de dag aanwezig zijn in de kazerne. Zijns inziens is voor de beoordeling of sprake is van een categorie II stankgevoelig object van belang dat duidelijk is of gedurende de dag meer dan één persoon aanwezig is. Indien dat zo is dan verdient de kazerne naar zijn mening hetzelfde beschermingsniveau als een woning. Appellant voert aan dat dan een minimale afstand van 100 meter tot de veehouderij in acht genomen moet worden. Hij stelt dat de kazerne op minder dan 100 meter afstand van de veehouderij ligt en dat door de verandering van de kazerne deze nu reeds te geringe minimale afstand tot de naastgelegen veehouderij nog verder af zal nemen, zodat de milieuhygiënische situatie verslechtert. Bovendien is volgens hem uit de beschikbare gegevens niet duidelijk wat de grens van de inrichting is, zodat niet goed beoordeeld kan worden met hoeveel meter de minimale afstand door de vergunningverlening wordt verkleind. Appellant concludeert daarom dat de vergunning geweigerd had moeten worden, omdat de personen in de kazerne niet in voldoende mate worden beschermd tegen geuroverlast van zijn inrichting.
2.4.    De Afdeling constateert dat de beroepsgronden van appellant geen betrekking hebben op nadelige milieugevolgen van de vergunde activiteiten van de kazerne, maar op de mogelijke hinder die in de kazerne kan worden ondervonden van het in werking zijn van de veehouderij. Gezien de artikelen 8.10 en 8.11 van de Wet milieubeheer, in hun onderlinge samenhang bezien, kunnen bij de beoordeling van een aanvraag om een milieuvergunning alleen de gevolgen voor het milieu worden betrokken die worden veroorzaakt door de inrichting waarvoor vergunning wordt gevraagd. Mogelijke hinder die een bestaande inrichting veroorzaakt ten opzichte van de inrichting waarvoor vergunning wordt gevraagd is in de Wet milieubeheer geen weigeringsgrond.
2.5.    Het beroep is ongegrond.
2.6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.R. Schaafsma, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A.G. Stolker, ambtenaar van Staat.
w.g. Schaafsma    w.g. Stolker
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 december 2005
157-433.