ECLI:NL:RVS:2005:AU7566

Raad van State

Datum uitspraak
1 december 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200507002/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • J.C.K.W. Bartel
  • S. Langeveld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van het besluit van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland inzake het bestemmingsplan 'Houtrust' te Den Haag

Op 1 december 2005 heeft de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening met betrekking tot het bestemmingsplan 'Houtrust' in Den Haag. De vereniging 'Wijkvereniging De Vogelwijk' heeft tegen het besluit van de gemeenteraad van Den Haag, dat op 4 november 2004 het bestemmingsplan heeft vastgesteld, beroep ingesteld. De verzoekster heeft op 10 augustus 2005 beroep aangetekend en verzocht om een voorlopige voorziening, die op 21 november 2005 ter zitting is behandeld. De Voorzitter heeft de zaak beoordeeld in het licht van de effecten van het plan op de natuurwaarden in de nabijgelegen Bosjes van Poot en de luchtkwaliteit, waarbij de Habitatrichtlijn en het Besluit luchtkwaliteit 2005 van belang zijn. De Voorzitter heeft twijfels geuit over de adequaatheid van de voortoets die is uitgevoerd en of het plan geen significante negatieve effecten op de natuurwaarden zal hebben. Gezien de mogelijke onomkeerbare gevolgen van de uitvoering van het plan, heeft de Voorzitter besloten het besluit van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland te schorsen. Tevens is het college veroordeeld tot vergoeding van proceskosten aan de verzoekster.

Uitspraak

200507002/2.
Datum uitspraak: 1 december 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
de vereniging "Wijkvereniging De Vogelwijk", gevestigd te Den Haag,
verzoekster,
en
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 4 november 2004 heeft de gemeenteraad van Den Haag het bestemmingsplan "Houtrust" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 14 juni 2005, kenmerk DRM/ARB/04/11783A, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 9 augustus 2005, bij de Raad van State ingekomen op 10 augustus 2005, beroep ingesteld.
Bij brief van 13 oktober 2005, bij de Raad van State ingekomen op 14 oktober 2005, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 21 november 2005, waar verzoekster, vertegenwoordigd door A.Th.M. Conens, F.H.C. Hoogerwoud en C. Visser, en bijgestaan door mr. J. Veltman, advocaat te Groningen, en verweerder, vertegenwoordigd door ing. J.C. Wassens, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen.
Voorts is als partij gehoord de gemeenteraad, vertegenwoordigd door mr. L. Vayssier, ing. E. Been en ir. E. Ebels, allen ambtenaar van de gemeente.
2.    Overwegingen
2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
2.3.    Het plan voorziet in de herinrichting van een deel van het Houtrustterrein. Het plan voorziet in bebouwing ten behoeve van de uitoefening van sport, een VMBO-school, woningbouw, parkeren ten behoeve van de woningen en voorzieningen, en stallingsruimte voor fietsen.
2.4.    Verzoekster stelt dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan. Verzoekster stelt onder meer dat het plan in strijd is met richtlijn 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (hierna: de Habitatrichtlijn) en het Besluit luchtkwaliteit 2005 (Stb. 2005, 316) (hierna: het Blk 2005).
Verweerder stelt zich op het standpunt dat uit de onderzoeken naar de effecten van het plan op de natuurwaarden van de Bosjes van Poot en de luchtkwaliteit kan worden geconcludeerd dat het plan niet in strijd is met de Habitatrichtlijn en het Blk 2005.
Natuurwaarden
2.5.    Niet in geding is dat het plangebied in de nabijheid van de Bosjes van Poot ligt, welk natuurgebied deel uitmaakt van het als Speciale beschermingszone (verder: SBZ) in de zin van de Habitatrichtlijn aangemelde gebied Westduinpark.
2.6.    Ingevolge artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn, voorzover hier van belang, wordt voor elk plan of project dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een SBZ, maar afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor zo’n gebied, een passende beoordeling gemaakt van de gevolgen voor het gebied, rekening houdend met de instandhoudingsdoelstellingen van dat gebied. Gelet op de conclusies van de beoordeling van de gevolgen voor het gebied en onder voorbehoud van het bepaalde in lid 4, geven de bevoegde nationale instanties slechts toestemming voor dat plan of project nadat zij de zekerheid hebben verkregen dat het de natuurlijke kenmerken van het betrokken gebied niet zal aantasten.
2.7.    In de plantoelichting is opgenomen dat een zogenoemde voortoets is uitgevoerd ten einde te kunnen beoordelen of als gevolg van de in het bestemmingsplan toegestane activiteiten en ontwikkelingen een kans is op een significant, negatief effect voor de natuurwaarden in de Bosjes van Poot.
In de voortoets worden de na verwezenlijking van het plan te verwachten effecten van de verschillende factoren die invloed kunnen hebben op de natuurwaarden in het gebied, zoals bijvoorbeeld het aantal verkeersbewegingen en het aantal honden dat in het gebied wordt uitgelaten, per factor geïnventariseerd. Vervolgens worden deze te verwachten effecten vergeleken met de effecten per factor ten gevolge van de activiteiten in het plangebied toen de voormalige Houtrusthallen nog aanwezig waren. Volgens de voortoets is de toename van effecten per factor ten gevolge van het plan niet significant te noemen, en kan op grond daarvan worden geconcludeerd dat het plan geen significante negatieve effecten voor de natuurwaarden in de Bosjes van Poot met zich zal brengen.
De Voorzitter betwijfelt of verweerder, gelet op de beoordeling van de effecten per factor en de gehanteerde vergelijking met de effecten voor de sloop van de Houtrusthallen en dus van niet langer bestaande activiteiten ter plaatse, op grond van de voortoets de zekerheid kon verkrijgen dat het plan geen significante negatieve effecten heeft op de natuurlijke kenmerken van de Bosjes van Poot.
Luchtkwaliteit
2.8.    Op 5 augustus 2005 is het Blk 2005 in werking getreden. Uit artikel 37 van het Blk 2005 volgt dat het Blk 2005 op dit geding van toepassing is.
2.9.    Ingevolge artikel 7, derde lid, van het Blk 2005 behoeven de grenswaarden voor luchtkwaliteit niet in acht te worden genomen, indien de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft, of wanneer een maatregel kan worden getroffen waardoor de luchtkwaliteit per saldo gelijk blijft.
2.10.    Ter zitting en uit het onderzoek naar de luchtkwaliteit is gebleken dat verweerder van mening is dat de feitelijke situatie zoals deze onder het voormalige plan was verwezenlijkt uitgangspunt moet vormen voor de beoordeling of ten gevolge van het plan een verslechtering van de luchtkwaliteit zal optreden. In dit geval is in het luchtkwaliteitsonderzoek een vergelijking gemaakt tussen de luchtkwaliteitseffecten van onder meer de voormalige Houtrusthallen en de effecten na verwezenlijking van het plan.
Verzoekster stelt dat niet de feitelijke situatie zoals deze onder het voormalige plan was verwezenlijkt, maar de feitelijke situatie ten tijde van de besluitvorming het uitgangspunt voor de vergelijking moet vormen. In vergelijking met de huidige feitelijke situatie zal de luchtkwaliteit door het plan verslechteren, aldus verzoekster.
Gelet op het bovengenoemde onderzoek naar de luchtkwaliteit, dat door verzoekster met argumenten wordt bestreden, en het verhandelde ter zitting bestaat bij de Voorzitter twijfel of in de bodemprocedure de bij het onderzoek naar de luchtkwaliteit gehanteerde uitgangspunten juist geoordeeld zullen worden alsmede of de uitkomsten van het onderzoek aanvaard zullen worden.
Conclusie
2.11.    Gelet op het vorenstaande heeft de Voorzitter gerede twijfel of uit de uitgevoerde voortoets kan worden afgeleid dat het plan geen significante negatieve effecten voor de natuurwaarden van de Bosjes van Poot met zich zal brengen. Voor het beantwoorden van de door verzoekster opgeworpen vragen met betrekking tot de voortoets en met betrekking tot het onderzoek naar de luchtkwaliteit acht de Voorzitter tevens nader onderzoek noodzakelijk, waartoe deze procedure zich niet leent.
Het is ongewenst dat zich vooruitlopende op de behandeling van de bodemzaak onomkeerbare ontwikkelingen kunnen voordoen. Gelet op de aard van de te beoordelen vragen in samenhang met het gegeven dat niet is gebleken van zwaarwegende belangen die daaraan in de weg staan, ziet de Voorzitter, alle belangen afwegende, aanleiding het bestreden besluit bij wijze van voorlopige voorziening te schorsen.
2.12.    Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland van 14 juni 2005, DRM/ARB/04/11783A;
II.    veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland tot vergoeding van bij verzoekster in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 346,87 (zegge: driehonderdzesenveertig euro en zevenentachtig cent), voor een bedrag groot € 322,00 (zegge: driehonderdtweeëntwintig euro) toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de provincie Zuid-Holland aan verzoekster onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
III.    gelast dat de provincie Zuid-Holland aan verzoekster het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 276,00 (zegge: tweehonderdzesenzeventig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel    w.g. Langeveld
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 december 2005
317-481.