200504147/1.
Datum uitspraak: 7 december 2005.
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 04/2379 van de rechtbank
's-Hertogenbosch van 16 maart 2005 in het geding tussen:
de raad voor rechtsbijstand te 's-Hertogenbosch.
Bij besluit van 3 februari 2004 heeft het bureau rechtsbijstandvoorziening van de raad voor rechtsbijstand te 's-Hertogenbosch het verzoek van appellante om een toevoeging als bedoeld in de Wet op de rechtsbijstand afgewezen.
Bij besluit van 17 mei 2004 heeft de raad voor rechtsbijstand te 's-Hertogenbosch (hierna: de raad) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Bij mondelinge uitspraak van 16 maart 2005 heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Op 5 april 2005 is aan partijen afschrift verzonden van het proces-verbaal van die mondelinge uitspraak. Dit proces-verbaal is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 9 mei 2005, bij de Raad van State ingekomen op 11 mei 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 20 juni 2005 heeft de raad van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 november 2005, waar de raad, vertegenwoordigd door J.H. Dubach, is verschenen. Appellante is niet verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken.
Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn voor het indienen van een beroepschrift aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
2.2. De raad heeft appellante het besluit op het administratief beroep van 17 mei 2004 op 18 mei 2004 toegezonden. De laatste dag waarop tegen dit besluit beroep kon worden ingesteld, was derhalve 29 juni 2004. Appellante heeft bij brief van 12 juli 2004, welke is binnengekomen bij de rechtbank op 28 juli 2004, beroep ingesteld. Hieruit volgt dat de termijn voor het indienen van een beroepschrift is overschreden.
2.3. Appellante voert aan dat zij het beroepschrift niet binnen de daartoe gestelde termijn heeft ingediend, omdat zij door ziekte en verblijf bij familie verhinderd was zulks te doen. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat het aldus gestelde geen grond vormt om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten, nu niet aannemelijk is gemaakt dat appellante buiten staat was om maatregelen te treffen om ervoor te zorgen dat het beroepschrift niettemin tijdig zou worden ingediend, zo nodig door een ander dan haarzelf en zo nodig onder aankondiging van aan te vullen gronden.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Altena w.g. Klein
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 december 2005.