ECLI:NL:RVS:2005:AU7583

Raad van State

Datum uitspraak
7 december 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200501164/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering revisievergunning voor varkens- en rundveehouderij in Boxtel

In deze zaak heeft de Raad van State op 7 december 2005 uitspraak gedaan over de weigering van een revisievergunning voor een varkens- en rundveehouderij in Boxtel. De vergunning was aangevraagd door de appellant, die op 21 december 2004 een verzoek indiende bij het college van burgemeester en wethouders van Boxtel. De vergunning werd geweigerd op basis van de Wet ammoniak en veehouderij, waarbij verweerder stelde dat de aangevraagde veranderingen zouden leiden tot een significante verslechtering van de kwaliteit van de habitats in het nabijgelegen natuurgebied 'Kampina'. De appellant ging in beroep tegen deze beslissing, waarbij hij betoogde dat de vergunning ten onrechte was geweigerd.

Tijdens de zitting op 22 september 2005 werd de zaak behandeld, waarbij zowel de appellant als vertegenwoordigers van de gemeente aanwezig waren. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State overwoog dat de Wet ammoniak en veehouderij geen ruimte bood voor de weigering van de vergunning, aangezien de betrokken dierenverblijven niet in een kwetsbaar gebied lagen en de veehouderij niet onder de IPPC-richtlijn viel. De Afdeling concludeerde dat de verweerder de Habitatrichtlijn niet rechtstreeks tegenover de appellant kon inroepen, omdat deze richtlijn geen verplichtingen oplegt aan particulieren.

Uiteindelijk verklaarde de Raad van State het beroep van de appellant gegrond, vernietigde het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Boxtel en gelastte de gemeente om het griffierecht aan de appellant te vergoeden. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor bestuursorganen om zorgvuldig om te gaan met de wetgeving en de rechten van aanvragers van vergunningen, vooral in het licht van Europese richtlijnen.

Uitspraak

200501164/1.
Datum uitspraak: 7 december 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Boxtel,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 21 december 2004 heeft verweerder de door appellant gevraagde revisievergunning als geregeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer voor een varkens- en rundveehouderij op het perceel [locatie] te [plaats], kadastraal bekend gemeente Boxtel, sectie […], nummers […], geweigerd. Dit besluit is op 30 december 2004 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 31 januari 2005, bij de Raad van State ingekomen op 7 februari 2005, beroep ingesteld.
Bij brief van 31 maart 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 22 juni 2005. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 september 2005, waar appellant in persoon en bijgestaan door K.A.P.J.E. Weren, en verweerder, vertegenwoordigd door F. Kabbouti en ing. R.J.A.M. van Wersch, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.        Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
2.2.        Appellant heeft betoogd dat de door hem gevraagde vergunning ten onrechte is geweigerd.
2.2.1.        Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat de Richtlijn 92/43 EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (Pb L 206; hierna: de Habitatrichtlijn) aan vergunningverlening in de weg staat, aangezien de aangevraagde verandering van de inrichting leidt tot een significante verslechtering van de kwaliteit van de habitats in het natuurgebied "Kampina". Verweerder heeft daartoe overwogen dat de aangevraagde verandering van de inrichting een toename van de ammoniakdepositie op het natuurgebied "Kampina" met zich brengt, terwijl reeds sprake is van een zeer hoge (achtergrond)ammoniakdepositie op dit gebied, zodat niet met zekerheid kan worden vastgesteld dat de natuurlijke kenmerken van het gebied niet worden aangetast.
2.2.2.        Bij beschikking van 7 december 2004 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen (Pb L 387) is het natuurgebied "Kampina" geplaatst op de lijst van gebieden van communautair belang, waarop de gebieden met een of meer prioritaire typen natuurlijke habitats of een of meer prioritaire soorten staan aangegeven. Zodra een gebied op deze lijst is geplaatst, gelden voor dat gebied de bepalingen van artikel 6, tweede, derde en vierde lid, van de Habitatrichtlijn.
Ingevolge artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn, voorzover hier van belang, wordt voor elk plan of project dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een speciale beschermingszone, maar afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor zo'n gebied, een passende beoordeling gemaakt van de gevolgen voor het gebied, rekening houdend met de instandhoudingsdoelstellingen van dat gebied. De bevoegde nationale instanties mogen slechts toestemming voor het plan of project geven, nadat zij de zekerheid hebben verkregen dat het de natuurlijke kenmerken van dat gebied niet zal aantasten.
2.2.3.        Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wet ammoniak en veehouderij (hierna: de Wav) betrekt het bevoegd gezag bij beslissingen inzake de vergunning voor de oprichting of verandering van een veehouderij de gevolgen van ammoniakemissie uit de tot de veehouderij behorende dierverblijven uitsluitend op de wijze die is aangegeven bij of krachtens de artikelen 4 tot en met 7.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de Wav wordt een vergunning voor het veranderen van een veehouderij geweigerd, indien de aanvraag betrekking heeft op een uitbreiding van het aantal dieren van een of meer diercategorieën en een tot de veehouderij behorend dierenverblijf geheel of gedeeltelijk is gelegen in een kwetsbaar gebied, dan wel in een zone van 250 meter rond een zodanig gebied.
Ingevolge artikel 6, tweede lid, van de Wav wordt, indien geen van de tot de veehouderij behorende dierenverblijven geheel of gedeeltelijk is gelegen in een kwetsbaar gebied, dan wel in een zone van 250 meter rond een zodanig gebied, een vergunning voor het veranderen van een veehouderij geweigerd, indien de veehouderij onder de reikwijdte van Richtlijn 96/61 van de Raad van de Europese Unie van 24 september 1996 inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging (hierna: de IPPC-richtlijn) valt, en de toename van de ammoniakemissie uit de dierenverblijven als gevolg van de uitbreiding een belangrijke toename van de verontreiniging veroorzaakt.
2.2.4.        Het stelsel van de Wav bood naar het oordeel van de Afdeling geen ruimte de gevraagde vergunning te weigeren, nu geen van de tot de veehouderij behorende dierenverblijven is gelegen in een kwetsbaar gebied, dan wel in een zone van 250 meter rond een zodanig gebied en de veehouderij niet valt onder de werkingssfeer van de IPPC-richtlijn.
Gelet op de bewoordingen van de Wav was het ook niet mogelijk de Wav te interpreteren in het licht van de bewoordingen en doel van artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn en die interpretatie aan het bestreden besluit ten grondslag te leggen.
Verweerder kon artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn evenmin rechtstreeks tegenover appellant inroepen als grond om de gevraagde vergunning te weigeren, in aanmerking genomen dat in dit geval geen particulier daarom heeft verzocht. Het is vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen dat een richtlijn uit zichzelf aan particulieren geen verplichtingen kan opleggen en dat een bepaling van een richtlijn als zodanig niet tegenover een particulier kan worden ingeroepen (arresten van 26 februari 1986, Marshall, C-152/84, Jur EG 1986, p. 723; 14 juli 1994, Faccini Dori, C-91/92, Jur EG, p. I-3325 en 7 januari 2004, Wells, C-201/02, AB 2004/150). Het rechtszekerheidsbeginsel verzet zich hiertegen.
2.3.        Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd. In verband hiermee behoeft het beroep geen verdere bespreking.
2.4.        Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het beroep gegrond;
II.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Boxtel van 21 december 2004;
III.    gelast dat de gemeente Boxtel aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 136,00 (zegge: honderdzesendertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, Voorzitter, en mr. J.R. Schaafsma en mr. W.D.M. van Diepenbeek, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Kreveld    w.g. Plambeck
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 december 2005
159-399.