200503561/1.
Datum uitspraak: 7 december 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Sint Anthonis,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 03/3118 van de rechtbank
's-Hertogenbosch van 10 maart 2005 in het geding tussen:
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant.
Bij besluit van 5 juli 2002 heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant (hierna: het college), voor zover thans van belang, het te verrekenen bedrag tussen de gemeenten Sint Anthonis en Boxmeer vastgesteld op € 199.134,64, zijnde het bedrag dat de gemeente Sint Anthonis is verschuldigd aan de gemeente Boxmeer.
Bij besluit van 30 september 2003 heeft het college, voor zover thans van belang, het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 maart 2005, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 april 2005, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 19 mei 2005. Deze brieven zijn aangehecht.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft het college van burgemeester en wethouders van Boxmeer bij brief van 16 juni 2005 een memorie ingediend.
Bij brief van 21 juni 2005 heeft het college van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 oktober 2005, waar appellant, vertegenwoordigd door P.T.G.M. van Heijster, wethouder, en
A. Smeenk en mr. A.P.J.L. Keijzers, beiden ambtenaar der gemeente, bijgestaan door mr. C.W.M. van Alphen, juridisch adviseur, het college, vertegenwoordigd door drs. L.H.W.M. Gruijters en P.W.M. van Geel, beiden ambtenaar der provincie, en het college van burgemeester en wethouders van Boxmeer, vertegenwoordigd door J.A.P.M. Weijers en A.H. Munster, beiden ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2.1. Bij wet van 9 september 1993 tot gemeentelijke herindeling in het noordoostelijke deel van de provincie Noord-Brabant (Stb. 1993, 476) zijn met ingang van 1 januari 1994 onder meer de gemeenten Wanroij en Vierlingsbeek opgeheven, waarbij delen van die op te heffen gemeenten, waaronder het gedeelte Rijkevoort, zijn gevoegd bij de nieuwe gemeente Boxmeer en andere delen zijn gevoegd bij de nieuwe gemeente Sint Anthonis.
2.2. Ingevolge artikel 44, eerste lid, van de Wet algemene regels herindeling (de Wet arhi) gaan onverminderd het bepaalde in het tweede lid en in de artikelen 45 en 48 op de datum van herindeling alle rechten en verplichtingen van een op te heffen gemeente over op de gemeente waaraan haar gebied wordt toegevoegd, dan wel, wanneer het gebied naar meer dan één gemeente overgaat, naar de in de betrokken herindelingsregeling aan te wijzen gemeente, zonder dat daarvoor een nadere akte wordt gevorderd.
Ingevolge het tweede lid gaan alle rechten en verplichtingen van een gemeente, betrekking hebbende op van die gemeente overgaand gebied, op de datum van herindeling over op de gemeente waaraan dat gebied wordt toegevoegd, zonder dat daarvoor een nadere akte wordt gevorderd.
Ingevolge artikel 50, eerste lid, aanhef en onder a, voor zover hier van belang, worden, indien in verband met het bepaalde in artikel 44 een verrekening tussen gemeenten dient plaats te vinden, de besturen van die gemeenten gehoord, het bedrag en, zo nodig, de wijze van betaling vastgesteld door gedeputeerde staten van de betrokken provincie.
Ingevolge het tweede lid kunnen bij het vaststellen van het bedrag van de verrekening, bedoeld in het eerste lid, reserves en voorzieningen worden betrokken.
2.3. In de wet van 9 september 1993 is de gemeente Sint Anthonis krachtens artikel 44, eerste lid, van de Wet arhi aangewezen als de gemeente waarnaar de rechten en verplichtingen van de op te heffen gemeente Wanroij overgaan. Het college heeft, met gebruikmaking van de bevoegdheid neergelegd in artikel 50, tweede lid, van de Wet arhi, bij de vaststelling van de verrekening evenwel bepaald dat de gemeente Sint Anthonis een met het aantal woningen van de kern Rijkevoort evenredig deel van de algemene reserve van de voormalige gemeente Wanroij aan de gemeente Boxmeer dient te vergoeden. Daarnaast is ingevolge de door het college vastgestelde verrekening de gemeente Sint Anthonis een vergoeding verschuldigd aan de gemeente Boxmeer in verband met de negatieve boekwaarde van in Rijkevoort gelegen grondcomplexen, die ingevolge artikel 44, tweede lid, van de Wet arhi zijn overgegaan naar de nieuwe gemeente Boxmeer.
2.4. Appellant kan zich hiermee niet verenigen. Hij betoogt dat de algemene reserve ten onrechte in de verrekening is betrokken, aangezien daardoor, anders dan de billijkheid en de uitgangspunten van de Wet arhi vereisen, de totale financiële voor- en nadelen voor de betrokken gemeenten niet zo beperkt mogelijk zijn gebleven. De verrekening van de grondcomplexen op basis van de boekwaarde is volgens appellant evenmin billijk, aangezien met deze gronden naar verwachting winsten kunnen worden gegenereerd tot een bedrag van € 591.832,--.
2.5. Het college heeft in de beslissing op bezwaar verwezen naar zijn beleid, neergelegd in de Brochure Gemeentelijke Herindeling (uitgave
juni 1995), volgens welke algemene reserves in de verrekening worden betrokken wanneer de billijkheid dat vereist en waarbij als verdeelsleutel wordt uitgegaan van het aantal woonruimten. Uit dit beleid volgt voorts dat bij verrekening van in exploitatie zijnde complexen van het grondbedrijf, evenals bij andere publiekrechtelijke eigendommen, wordt uitgegaan van de boekwaarde.
Evenals de rechtbank acht de Afdeling dit beleid niet onredelijk.
2.6. De rechtbank wordt evenzeer gevolgd in haar oordeel dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat in dit geval de billijkheid is gediend met het verrekenen van de algemene reserve, gezien de omvang van het overgaande gebied Rijkevoort, waarin ongeveer een derde van het totale aantal woningen van de voormalige gemeente Wanroij is gelegen, en gezien het beschikbare vermogen van de gemeente Wanroij, dat mede door de bewoners van Rijkevoort is opgebracht. De argumenten van het college dat het onbillijk is indien deze verrekening niet zou plaatsvinden, omdat in dat geval het deel van het vermogen dat in het verleden mede is gevormd door toedoen van het territoir en de bewoners van Rijkevoort niet aan hen ten gunste zal komen, terwijl de gemeente Boxmeer wel de boekwaarde van de activa en de waarde in het economisch verkeer van de privaatrechtelijke bezittingen uit Rijkevoort aan de gemeente Sint Anthonis moet vergoeden, zijn door de rechtbank terecht overtuigend geacht. Niet kan worden geoordeeld dat het college met de vaststelling van de verrekening van de algemene reserve niet heeft aangesloten bij het uitgangspunt van de wetgever, zoals neergelegd in de Memorie van Toelichting op de Wet van 19 mei 1994, houdende wijziging van de Wet arhi, de Gemeentewet en de Wet op het basisonderwijs (Tweede Kamer, vergaderjaar 1993-1994, 23 603, nr. 3, blz. 2 en 4), dat bij vaststelling van de verrekening de totale positieve en negatieve financiële gevolgen voor de betrokken gemeenten in ogenschouw worden genomen en niet slechts een aspect daarvan. Het betoog van appellant dat het niet betrekken van de algemene reserve in de verrekening de voorkeur verdient, omdat dit ertoe zou leiden dat het financiële nadeel voor de gemeente Sint Anthonis en het financiële voordeel voor de gemeente Boxmeer geringer is dan wanneer verrekening daarvan wel plaatsvindt, kan aan het vorenstaande niet afdoen. Anders dan appellant kennelijk meent is het resultaat van de verrekening niet zonder meer bepalend voor de vraag of die verrekening billijk is. Voor zijn standpunt dat de algemene reserve slechts in de verrekening mag worden betrokken, wanneer de financiële voor- dan wel nadelen voor de betrokken gemeenten zo beperkt mogelijk blijven, kan geen steun worden gevonden in de eerder aangehaalde parlementaire geschiedenis van de Wet arhi.
2.7. Het standpunt van het college dat het bij de in Rijkevoort gelegen grondcomplexen gaat om gronden met een publieke bestemming is door appellant niet bestreden. Appellant wijst er uitsluitend op dat verrekening op basis van de negatieve boekwaarde zijns inziens een onevenredige bevoordeling van de gemeente Boxmeer oplevert, gelet op de te verwachten winsten die met deze gronden kunnen worden verworven. Evenals de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat dit betoog geen bijzondere omstandigheid oplevert op basis waarvan het college gehouden zou zijn om van zijn beleid af te wijken. Enige zekerheid over die winsten was er ten tijde van de vaststelling van de verrekening niet, zodat niet kan worden geoordeeld dat het college niet heeft kunnen vasthouden aan zijn uitgangspunt dat verrekening plaatsvindt op basis van de boekwaarde, waarna de exploitatie, inclusief de daaraan verbonden positieve dan wel negatieve risico's, door de nieuwe gemeente wordt voortgezet.
2.8. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep ongegrond is. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Voorzitter, en mr. W.D.M. van Diepenbeek en mr. D. Roemers, Leden, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Haverkamp, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Haverkamp
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 december 2005