ECLI:NL:RVS:2005:AU7601

Raad van State

Datum uitspraak
7 december 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200501466/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • W. van den Brink
  • B. Klein Nulent
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bouwvergunning en vrijstelling voor woninguitbreiding in Alphen-Chaam

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant tegen de weigering van het college van burgemeester en wethouders van Alphen-Chaam om vrijstelling en een bouwvergunning te verlenen voor de uitbreiding van zijn woning. Het college had op 26 juli 2004 besloten om deze vergunning te weigeren, omdat de uitbreiding in strijd was met het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Chaam'. De rechtbank Breda had op 4 januari 2005 het beroep van de appellant ongegrond verklaard, waarna de appellant hoger beroep instelde bij de Raad van State. De zitting vond plaats op 3 november 2005, waar de appellant werd vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. E.M. Vos, en het college door mr. R.L. van der Molen.

De Raad van State overwoog dat het college op grond van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) bevoegd was om vrijstelling te verlenen, maar dat het college beleidsregels had vastgesteld die de toepassing van deze vrijstelling in het buitengebied praktisch verbieden. De appellant betoogde dat het college zich niet op deze beleidsregels mocht beroepen, omdat dit in strijd zou zijn met het beginsel dat planologische voorschriften slechts om dringende redenen beperkingen mogen inhouden. De Raad van State oordeelde echter dat het college in redelijkheid de vrijstelling had kunnen weigeren, aangezien de woning van de appellant al een bruto-inhoud had van meer dan 600 m³, wat in strijd was met de beleidsregels.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 7 december 2005.

Uitspraak

200501466/1.
Datum uitspraak: 7 december 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. 04 / 2345 WRO van de rechtbank Breda van 4 januari 2005 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Alphen-Chaam.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 26 juli 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Alphen-Chaam (hierna: het college) geweigerd vrijstelling en bouwvergunning te verlenen voor de uitbreiding van de woning op het perceel [locatie] te [plaats], kadastraal bekend gemeente Alphen-Chaam, sectie […], nummer […].
Bij besluit van 9 november 2004 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 4 januari 2005, verzonden op diezelfde datum, heeft de rechtbank Breda (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 15 februari 2005, bij de Raad van State ingekomen op 16 februari 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 6 april 2005 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 november 2005, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. E.M. Vos, advocaat te Heilig Landstichting, en het college, vertegenwoordigd door mr. R.L. van der Molen, ambtenaar bij de gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Niet in geschil is dat de gerealiseerde uitbreiding van de woning in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingplan "Buitengebied Chaam" (hierna: het bestemmingsplan).
2.2.    Het college was, op grond van artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), gelezen in samenhang met artikel 20, eerste lid, aanhef en onder a, sub 2, van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985, bevoegd voor de uitbreiding van de woning vrijstelling te verlenen van het bestemmingsplan.
2.3.    Appellant betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college zich bij de weigering vrijstelling als bedoeld in artikel 19, derde lid, van de WRO te verlenen niet mocht beroepen op beleid dat de toepassing van artikel 19, derde lid, van de WRO voor het gehele buitengebied praktisch verbiedt. Volgens appellant is de besluitvorming van het college in strijd met het in artikel 10 van de WRO neergelegde beginsel dat planologische voorschriften slechts om dringende redenen beperkingen mogen inhouden.
2.3.1.    Dit betoog faalt. Het college heeft ter uitvoering van zijn vrijstellingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 19, derde lid, van de WRO beleidsregels vastgesteld, die zijn vervat in de nota "Beleidsregels voor de toepassing van artikel 19, lid 3, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening". Op grond van artikel 4, aanhef en onder IV, van deze nota kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen voor een uitbreiding van een woongebouw buiten de bebouwde kom, mits de uitbreiding niet tot gevolg heeft dat de bruto-inhoud van het woongebouw, met inbegrip van de inhoud van aan het woongebouw gebouwde bijgebouwen, meer bedraagt dan 600 m³. Hiermee is aangesloten bij het in Noord-Brabant geldende streekplan, waarin eveneens een maximale inhoudsmaat van 600 m³ voor burgerwoningen in het buitengebied wordt gehanteerd. Met voornoemd beleid is beoogd de verstening van het buitengebied tegen te gaan. Er is geen grond voor het oordeel dat dit beleid, waaraan ruimtelijk relevante overwegingen ten grondslag liggen, wegens kennelijke onredelijkheid niet mocht worden toegepast of dat in dit geval wegens de aanwezigheid van een bijzonder geval van dit beleid had behoren te worden afgeweken. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college in redelijkheid vrijstelling heeft kunnen weigeren, nu de woning van appellant voor de gerealiseerde uitbreiding reeds een bruto-inhoud had van meer dan 600 m³. Hetgeen appellant betoogt ten aanzien van artikel 10 van de WRO kan reeds niet slagen om de reden dat dit artikel slechts ziet op voorschriften behorend bij een bestemmingsplan, waaromtrent het in deze procedure niet gaat.
2.4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. Klein Nulent, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink    w.g. Klein Nulent
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 december 2005
218-494.