ECLI:NL:RVS:2005:AU7605

Raad van State

Datum uitspraak
7 december 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200503615/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek
  • A.M. van Meurs-Heuvel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de aanwijzing van een terrein als beschermd archeologisch monument

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch. De rechtbank had op 24 maart 2005 geoordeeld dat het besluit van de Staatssecretaris van 26 juli 2000, waarbij het terrein 'Kops Plateau' te Nijmegen als beschermd archeologisch monument was aangewezen, niet correct was bekendgemaakt. De rechtbank oordeelde dat de bekendmaking niet voldeed aan de eisen van artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waardoor de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift niet was aangevangen.

De Staatssecretaris stelde in hoger beroep dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het besluit niet correct was bekendgemaakt. Hij betoogde dat het besluit op het juiste adres was verzonden, zoals vermeld in het kadaster. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 7 december 2005 behandeld. De Afdeling oordeelde dat de Staatssecretaris inderdaad mocht uitgaan van de adresgegevens in het kadaster en dat er geen bewijs was dat deze gegevens onjuist waren. De Afdeling concludeerde dat het besluit van 26 juli 2000 wel degelijk overeenkomstig artikel 3:41 van de Awb was bekendgemaakt.

De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het beroep van de Stichting werd ongegrond verklaard. De Afdeling oordeelde dat de Staatssecretaris terecht het bezwaar van de Stichting niet-ontvankelijk had verklaard wegens termijnoverschrijding. De uitspraak werd in het openbaar gedaan, waarbij de Afdeling in naam der Koningin recht deed.

Uitspraak

200503615/1.
Datum uitspraak: 7 december 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak no. 04/2889 van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 24 maart 2005 in het geding tussen:
de erven [wederpartij], verenigd in de stichting "[wederpartij] Stichting", gevestigd te [plaats]
en
appellant.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 26 juli 2000 heeft de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (thans: appellant; hierna: de Staatssecretaris) het terrein "Kops Plateau", gelegen aan de Ubbergseveldweg te Nijmegen, (hierna: het terrein), aangewezen als beschermd archeologisch monument.
Bij besluit van 20 september 2004 heeft de Staatssecretaris het daartegen op 4 juni 2004 door de erven van [wederpartij] gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 24 maart 2005, verzonden op 30 maart 2005, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen door de Erven [wederpartij], verenigd in de "[wederpartij] Stichting" (hierna: de Stichting) ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en de staatssecretaris opgedragen om met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de Staatssecretaris bij brief van 20 april 2005, bij de Raad van State ingekomen op 25 april 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 14 juni 2005 heeft de Stichting van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 september 2005, waar de Staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. G.H.J. Tellers, werkzaam bij de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek, en de Stichting, vertegenwoordigd door mr. J.P. Hoegee, advocaat te Nijmegen, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    De Staatsecretaris betoogt in hoger beroep dat de rechtbank ten onrechte tot de slotsom is gekomen dat het besluit van 26 juli 2000 door toezending aan [wederpartij] op het adres [locatie] te [plaats A] ([land]), zoals dat op 25 januari 2000 was vermeld in het kadaster, niet is bekend gemaakt overeenkomstig artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).
2.2.    Voorop staat, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak
200305214/1van 1 september 2004, dat de Staatssecretaris bij het bekendmaken van aanwijzingsbeschikkingen als hier aan de orde in beginsel mag uitgaan van de adresgegevens van het kadaster. Dit kan anders zijn, indien blijkt dat de gehanteerde adresgegevens feitelijk onjuist zijn en die onjuistheid betrokkene niet kan worden verweten.
2.3.    Gesteld noch gebleken is dat het adres van [wederpartij] in [plaats A] in het kadaster onjuist was opgenomen. Dit adres stond, naar uit de stukken blijkt, ook op 25 juli 2000 nog als het adres van [wederpartij] bij het kadaster vermeld. Niet valt dan ook in te zien dat de Staatssecretaris zijn besluit niet naar dat adres heeft kunnen versturen. Dat het aangetekend verzonden besluit tot tweemaal toe retour is ontvangen kan daaraan niet afdoen. Voor zover [wederpartij] niet in de gelegenheid was om zijn post bij het postkantoor ter plaatse af te (doen) halen dient dat voor zijn rekening en risico te blijven. De Staatssecretaris hoefde in de retourontvangst dan ook geen aanleiding te zien om te onderzoeken of [wederpartij] op een ander adres verbleef dan in het kadaster was vermeld. Anders dan door de Stichting is aangevoerd was de Staatssecretaris niet gehouden om het besluit te zenden naar het adres van [wederpartij] in [plaats B] dat bij hem eind 1996 bekend was toen [wederpartij] de mededeling van de adviesaanvraag als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van Monumentenwet 1988 moest worden verzonden in verband met de voornemen tot aanwijzing van het terrein als beschermd archeologisch monument. Het adres in [plaats B] was het adres dat destijds als het adres van [wederpartij] stond vermeld. Dat dat adres in 2000 was gewijzigd vormde geen reden voor de Staatssecretaris om aan de juistheid van de toen bij het kadaster vermelde gegevens van [wederpartij] te hoeven twijfelen.
2.4.    Uit het voorgaande volgt dat - anders dan de rechtbank heeft overwogen - het besluit van 26 juli 2000 overeenkomstig artikel 3:41 van de Awb bekend is gemaakt. Ten onrechte is de rechtbank dan ook tot de slotsom gekomen dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift niet met die bekendmaking is aangevangen.
2.5.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Staatssecretaris heeft zich bij de bestreden beslissing op bezwaar van 20 september 2004 terecht op het standpunt gesteld dat het op 4 juni 2004 door de Stichting ingediende bezwaarschrift, waar van de verschoonbaarheid daarvan niet is gebleken, wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk is. Het bij de rechtbank ingediende beroep dient dan ook alsnog ongegrond te worden verklaard.
2.6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 24 maart 2005, 04/2889;
III.    verklaart het door de Erven [wederpartij], verenigd in de [wederpartij] Stichting bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek    w.g. Van Meurs-Heuvel
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 december 2005
47-420.