ECLI:NL:RVS:2005:AU7613

Raad van State

Datum uitspraak
7 december 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200501638/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • R. Cleton
  • A. Kosto
  • H.Ph.J.A.M. Hennekens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Kerkdorp Leunen vastgesteld door gemeenteraad Venray

Op 22 juni 2004 heeft de gemeenteraad van Venray het bestemmingsplan "Kerkdorp Leunen" vastgesteld, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders. Dit besluit werd goedgekeurd door de gedeputeerde staten van Limburg op 11 januari 2005. Tegen deze goedkeuring hebben verschillende appellanten beroep ingesteld bij de Raad van State. De zitting vond plaats op 21 oktober 2005, maar de appellanten en verweerder zijn niet verschenen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) en de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De appellanten stelden dat de goedkeuring van het bestemmingsplan in strijd was met een goede ruimtelijke ordening, omdat bepaalde bestemmingen niet in overeenstemming waren met eerdere adviezen en toezeggingen van de gemeente. De Afdeling oordeelde dat de gemeenteraad onvoldoende rekening had gehouden met de belangen van de appellanten en dat de goedkeuring van de bestemmingen niet gerechtvaardigd was. De beroepen zijn gegrond verklaard en het besluit van de gedeputeerde staten is vernietigd. De Raad van State heeft goedkeuring onthouden aan de plandelen die in strijd waren met de wetgeving.

Uitspraak

200501638/1.
Datum uitspraak: 7 december 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1.    [appellanten sub 1]], wonend te [woonplaats],
2.    [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
3.    [appellanten sub 3], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Limburg,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 22 juni 2004 heeft de gemeenteraad van Venray, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 11 mei 2004, het bestemmingsplan "Kerkdorp Leunen" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 11 januari 2005, kenmerk 2005/371, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben appellanten sub 1 bij brief van 21 februari 2005, bij de Raad van State ingekomen op 23 februari 2005, appellant sub 2 bij brief van 8 maart 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, en appellanten sub 3 bij brief van 8 maart 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, beroep ingesteld.
Bij brief van 13 mei 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 oktober 2005, waar de gemeenteraad, vertegenwoordigd door drs. R.J.M. Bladder, ambtenaar van de gemeente, is verschenen. Appellanten en verweerder zijn, met kennisgeving, niet verschenen.
2.    Overwegingen
Overgangsrecht
2.1.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
Toetsingskader
2.2.    Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
Standpunt van [appellanten sub 1]
2.3.    Appellanten stellen dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Recreatieve doeleinden -R-" voor zover toegekend aan een strook van 5 meter breed grenzend aan de tuinen van de woningen aan de [locatie 1] en [locatie 2], omdat deze strook een specifieke groenbestemming moet krijgen. Daartoe voeren zij aan dat een advies van de rechtbank Roermond aan de gemeente in de uitspraak van 28 januari 2004, procedurenummer 03/1113 BELEI K1, waarin het gemeentebestuur in overweging werd gegeven de strook specifiek als groenstrook te bestemmen, niet is opgevolgd. Door het gemeentebestuur is in 1978/1979 het standpunt ingenomen dat beplanting op de strook gewenst is om voldoende bescherming te kunnen bieden aan het woon- en leefklimaat. Appellanten doen een beroep op het vertrouwensbeginsel, omdat zij er gelet op het vorenstaande van uit konden gaan dat de groenstrook zou blijven bestaan. Voorts heeft door het rooien van de strook en het inzaaien van gras een aantasting van het woon- en leefklimaat plaatsgevonden, aldus appellanten.
Standpunt van [appellant sub 2]
2.4.    Appellant stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Agrarisch gebied" voor zover toegekend aan het perceel aan de Molenhofweg bekend staand onder kadastraal nummer […], omdat deze bestemming niet voorziet in de bouw van een woning. Daartoe doet hij een beroep op het vertrouwensbeginsel, omdat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Venray in 1997 een verklaring heeft afgegeven dat tegen woningbouw op het perceel in principe geen bezwaar was. Voorts is sprake van strijd met het gelijkheidsbeginsel want recent zijn wel woningen gebouwd op percelen aan de Molenhofweg 4a en 5a. Van een aantasting van het beekdal ter plaatse is geen sprake, volgens appellant, aangezien onlangs uitbreiding van de kern Leunen heeft plaatsgevonden in de nabijheid van het beekdal. Er zijn geen specifieke waarden die door woningbouw op het perceel worden aangetast, aldus appellant.
Standpunt van [appellanten sub 3]
2.5.    Appellanten stellen in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan de plandelen met de bestemming "Woondoeleinden" voor zover toegekend aan de percelen aan de [locatie 3] en [locatie 4], omdat niet in de mogelijkheid is voorzien om extra woningen op de percelen te bouwen. Daartoe voeren zij aan dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Venray in 2003 positief heeft beslist met betrekking tot de bouw van de woningen. Voorts is sprake van strijd met het gelijkheidsbeginsel want recent zijn wel woningen gebouwd op percelen aan de Molenhofweg 4a en 5a. De locatie is geschikt voor woningbouw, aangezien in de nabijheid van de percelen aan de [locatie 3] en [locatie 4] een uitbreiding van de kern Leunen is gerealiseerd, aldus appellanten.
Het bestreden besluit
2.6.    Verweerder heeft de plandelen niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening geacht en heeft deze goedgekeurd. Daartoe betoogt hij dat de gemeenteraad er voor heeft gekozen om een beheersplan op te stellen, inhoudende dat de bestaande situatie van functie en bebouwing in het plan wordt vastgelegd. Nieuwe ontwikkelingen worden in het plan niet geregeld, maar moeten een aparte procedure op grond van de WRO doorlopen. Verweerder komt deze planfilosofie in beginsel niet onjuist of onredelijk voor.
Ten aanzien van de bedenkingen van [appellanten sub 1] stelt verweerder in navolging van de gemeenteraad dat, naar aanleiding van de planfilosofie, de strook overeenkomstig de bestaande situatie is bestemd voor "Recreatieve doeleinden -R-". Op basis van de planvoorschriften behorende bij die bestemming zijn op de gronden met die bestemming onder andere groenvoorzieningen toegestaan. De afspraken tussen appellanten en de gemeente worden dan ook niet gefrustreerd of anderszins door het plan belemmerd. Verweerder betreurt het dat de gemeenteraad niet overeenkomstig de aanbeveling van de rechtbank Roermond een specifieke groenbestemming aan de strook heeft toegekend.
Ten aanzien van de bedenkingen van [appellant sub 2], [appellanten sub 3] stelt verweerder dat de nieuwe bouwmogelijkheden, zoals door appellanten verzocht, zich niet verdragen met de door de gemeenteraad geformuleerde planfilosofie. Dat de gemeenteraad heeft aangegeven dat hij in principe niet afwijzend staat tegenover de ontwikkelingen dan wel in 2003 positief heeft beslist over de ontwikkelingen met betrekking tot de bouw van woningen, maakt volgens verweerder niet dat deze ontwikkelingen als bestaand moeten worden aangemerkt.
Vaststelling van de feiten
2.7.    Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.7.1.    Het plan heeft betrekking op het gebied van het kerkdorp Leunen in de gemeente Venray. Met het plan wordt beoogd voor het gebied een actuele planologische regeling in overeenstemming met de bestaande functies en bebouwing te geven.
2.7.2.    Uit de plantoelichting blijkt dat de gemeenteraad de bestemmingsplannen voor de tien kerkdorpen, waaronder kerkdorp Leunen, binnen zijn grondgebied actualiseert met het oog op de op handen zijnde herziening van de WRO. Daarbij moet, aldus de plantoelichting, een gemeentebestuur zorgdragen voor het actueel houden van zijn bestemmingsplannen, omdat de vergunningverlening op grond van bestemmingsplannen ouder dan tien jaar niet mogelijk is totdat deze plannen zijn geactualiseerd. Bij deze actualisering heeft hij hoofdzakelijk beoogd de bestaande situatie op de desbetreffende gronden vast te leggen en de burger voldoende rechtszekerheid te bieden. In principe worden nieuwe ontwikkelingen niet geregeld.
Uit het vaststellingsbesluit blijkt dat nieuwe ontwikkelingen zoals woningbouwlocaties door de gemeenteraad als afzonderlijke exploitatiegebieden worden beschouwd, die een aparte procedure op grond van de WRO (artikel 19) doorlopen.
Het oordeel van de Afdeling
2.8.    Het plan voorziet niet in de door [appellanten sub 1] gewenste specifieke groenbestemming van de strook grenzend aan hun tuinen. Het plan voorziet evenmin in de door [appellant sub 2], [appellanten sub 3] gewenste mogelijkheid tot het bouwen van (extra) woningen op hun percelen aan de Molenhofweg.
Verweerder heeft bij de weerlegging van de bedenkingen van appellanten volstaan met aan te sluiten bij de in rechtsoverweging 2.7.2. genoemde planfilosofie die in de plantoelichting is opgenomen. Uit het bestreden besluit noch uit het besluit van de gemeenteraad van 22 juni 2004 blijkt van een op de situatie ter plaatse toegesneden belangenafweging in het kader van een goede ruimtelijke ordening.
Aldus geeft het plan geen inzicht omtrent de vraag waarom de door appellanten gewenste aanpassingen uit planologisch oogpunt niet mogelijk zijn. Dat de gemeenteraad van Venray zich bij de vaststelling van het bestreden besluit enkel heeft gebaseerd op een planfilosofie zonder te onderzoeken wat bij de vaststelling van een plan aan de orde moet komen, is in strijd met een goede ruimtelijke ordening.
Gelet hierop heeft verweerder in strijd met artikel 28, tweede lid, van de WRO in samenhang met artikel 10:27 van de Awb gehandeld, door het plandeel met de bestemming "Recreatieve doeleinden -R-" voor zover toegekend aan een strook van 5 meter breed grenzend aan de tuinen van de woningen aan de [locatie 1] en [locatie 2], het plandeel met de bestemming "Agrarisch gebied" voor zover toegekend aan het perceel aan de Molenhofweg bekend staand onder kadastraal nummer […] en de plandelen met de bestemming "Woondoeleinden" voor zover toegekend aan de percelen aan de [locatie 3] en [locatie 4] niettemin goed te keuren.
De beroepen zijn gegrond. Het bestreden besluit dient, voor zover dit betrekking heeft op bovengenoemde plandelen, te worden vernietigd wegens strijd met artikel 28, tweede lid, van de WRO in samenhang met artikel 10:27 van de Awb.
Uit het voorgaande volgt dat wat betreft bovengenoemde plandelen er rechtens maar één te nemen besluit mogelijk is, zodat de Afdeling aanleiding ziet om hieraan goedkeuring te onthouden.
Proceskostenveroordeling
2.9.    Ten aanzien van [appellant sub 2] en [appellanten sub 3] dient verweerder op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
Ten aanzien van [appellanten sub 1] is niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart de beroepen gegrond;
II.    vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Limburg van 11 januari 2005, kenmerk 2005/371, voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan:
A. het plandeel met de bestemming "Recreatieve doeleinden -R-" voor zover toegekend aan een strook van 5 meter breed grenzend aan de tuinen van de woningen aan de [locatie 1] en [locatie 2], zoals nader aangegeven op de bij deze uitspraak behorende kaart 1;
B. het plandeel met de bestemming "Agrarisch gebied" voor zover toegekend aan het perceel aan de Molenhofweg bekend staand onder kadastraal nummer […] en de plandelen met de bestemming "Woondoeleinden" voor zover toegekend aan de percelen aan de [locatie 3] en [locatie 4], zoals nader aangegeven op de bij deze uitspraak behorende kaart 2;
III.    onthoudt goedkeuring aan de onder II genoemde plandelen;
IV.    bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit voor zover dit is vernietigd;
V.    veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Limburg tot vergoeding van bij [appellant sub 2] en [appellanten sub 3] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 322,00 (zegge: driehonderdtweeëntwintig euro) per beroepschrift, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de provincie Limburg aan hen onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VI.    gelast dat aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 136,00 (zegge: honderdzesendertig euro) ieder, vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. R. Cleton, Voorzitter, en mr. A. Kosto en mr. H.Ph.J.A.M. Hennekens, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P.J.A.M. Broekman, ambtenaar van Staat.
w.g. Cleton    w.g. Broekman
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 december 2005
12-458.
kaart 1
kaart 2