200502939/1.
Datum uitspraak: 14 december 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Overijssel,
verweerder.
Bij besluit van 20 september 2004 heeft verweerder aan appellant lasten onder dwangsom opgelegd ter zake van de overtreding van artikel 8.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet milieubeheer, en de voorschriften B.1.1 en C.2.8 van de milieuvergunning die bij besluit van 11 augustus 1997 aan appellant is verleend.
Bij besluit van 22 februari 2005 heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 31 maart 2005, bij de Raad van State ingekomen op 5 april 2005, beroep ingesteld.
Bij brief van 7 juni 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 november 2005, waar appellant, vertegenwoordigd door [gemachtigden], en verweerder, vertegenwoordigd door mr. drs. R.T. Offringa en W.J. Vrielink, ambtenaren van de provincie, zijn verschenen.
2.1. Bij besluit van 1 juni 1993 is aan appellant een Hinderwetvergunning verleend voor het bewerken, bewaren en verzamelen van oude metalen en de opslag en aanvoer van oude accu's. Bij besluit van 11 augustus 1997 is een veranderingsvergunning op grond van de Wet milieubeheer verleend voor het opslaan, sorteren en bewerken van wit- en bruingoed, rubber banden, oud papier en plastic folie en het opslaan van buiten de inrichting afkomstige oude accu's.
2.2. Verweerder heeft bij zijn besluit van 20 september 2004 overwogen dat in strijd met artikel 8.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet milieubeheer, in samenhang met voorschrift B.1.1 van de veranderingsvergunning bepaalde afvalstoffen (met name zogeheten C-hout) worden geaccepteerd. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat de betreffende last ziet op de acceptatie van spoorbielzen die in het afvalstadium zijn geraakt. Verder heeft hij overwogen dat in strijd met voorschrift C.2.8 van de veranderingsvergunning een bepaalde hoeveelheid elektromotoren niet op een vloeistofdichte vloer was opgeslagen.
2.2.1. Appellant bestrijdt dat de hierboven genoemde bepalingen zijn overtreden. Volgens hem worden geen spoorbielzen die in het afvalstadium zijn geraakt in de inrichting geaccepteerd. Hij voert aan dat hij de door verweerder bedoelde spoorbielzen als bedrijfsmiddelen gebruikt namelijk om er (al dan niet op locatie) tanks en machines op te zetten alvorens deze worden gesloopt. Na de sloop worden de spoorbielzen weer opgeslagen binnen de inrichting, aldus appellant.
Met betrekking tot de elektromotoren heeft appellant betoogd dat deze ontdaan waren van de stoffen die in voorschrift C.2.8 zijn genoemd en derhalve niet op een vloeistofdichte vloer behoefden te worden opgeslagen.
2.2.2. Verweerder heeft naar het oordeel van de Afdeling noch in de stukken noch ter zitting aannemelijk gemaakt dat de door hem aangetroffen spoorbielzen als afvalstof werden geaccepteerd. Met betrekking tot de elektromotoren heeft verweerder ter zitting verklaard dat hij niet met zekerheid kan zeggen of deze daadwerkelijk de in voorschrift C.2.8 genoemde stoffen bevatten. Evenmin zijn door hem controlerapporten overgelegd waaruit blijkt dat dit het geval was.
Gelet op het bovenstaande staat niet vast dat bovengenoemde bepalingen zijn overtreden en was verweerder niet bevoegd om handhavend op te treden.
2.3. Verweerder heeft voorts bij het besluit van 20 september 2004 overwogen dat in strijd met artikel 8.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet milieubeheer, zonder vergunning containers, voertuigen en machines werden gestald op een terrein naast de inrichting van appellant.
2.3.1. Appellant voert aan dat verweerder niet had mogen overgaan tot het opleggen van een last onder dwangsom. Naar zijn mening kan niet worden voorkomen dat incidenteel na sluitingstijd van de inrichting derden een container op het terrein plaatsen.
2.3.2. Verweerder heeft ter zitting betoogd dat het terrein is opgedeeld door een hek en dat de last ziet op het gedeelte van het terrein achter het hek. Verder heeft hij gesteld dat hij er geen bezwaar tegen heeft als incidenteel op het gedeelte voor het hek een container wordt geplaatst. De Afdeling overweegt dat het door verweerder gestelde evenwel in het bestreden besluit, noch in het besluit van 20 september 2004 tot uitdrukking komt. Het bestreden besluit is daarom in zoverre in strijd genomen met het rechtszekerheidsbeginsel.
2.4. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd. Verweerder dient een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
2.5. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Overijssel van 22 februari 2005, kenmerk BA/2004/2807
III. gelast dat de provincie Overijssel aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 138,00 (zegge: honderdachtendertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. H.Ph.J.A.M. Hennekens, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.S. van Helvoort, ambtenaar van Staat.
w.g. Hennekens w.g. Van Helvoort
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 december 2005