ECLI:NL:RVS:2005:AU7968

Raad van State

Datum uitspraak
9 december 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200507063/1 en 200507063/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • M. Oosting
  • P.J.A.M. Broekman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Eerste partiële herziening Schoenmakershoek en goedkeuring door de provincie Noord-Brabant

In deze zaak gaat het om de goedkeuring van het bestemmingsplan "Eerste partiële herziening bestemmingsplan Schoenmakershoek" door de gemeenteraad van Etten-Leur, vastgesteld op 9 februari 2004. Het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant heeft op 20 juli 2004 goedkeuring onthouden aan de partiële herziening. Appellant heeft hiertegen beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij hij ook verzocht heeft om een voorlopige voorziening. De zaak is behandeld op 10 november 2005, waarbij appellant in persoon en bijgestaan door ing. J.B.M. Lauwerijssen, en de provincie vertegenwoordigd door mr. A.J.A.M. van de Laar, aanwezig waren. De gemeenteraad was vertegenwoordigd door J. Verbraaken.

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak heeft geoordeeld dat het bestreden besluit van de provincie in strijd is met de zorgvuldigheidseisen van de Algemene wet bestuursrecht. Het besluit is vernietigd omdat de provincie niet voldoende rekening heeft gehouden met de bedenkingen van appellant en de rechtszekerheid in het geding is. De Voorzitter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, maar de provincie Noord-Brabant is wel veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan appellant. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 9 december 2005.

Uitspraak

200507063/1 en 200507063/2.
Datum uitspraak: 9 december 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 9 februari 2004 heeft de gemeenteraad van Etten-Leur, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 23 december 2003, het bestemmingsplan "Eerste partiële herziening bestemmingsplan Schoenmakershoek" (verder: de partiële herziening) vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 20 juli 2004, kenmerk 982987, beslist over de goedkeuring van de partiële herziening.
De Afdeling heeft het besluit van 20 juli 2004 bij uitspraak van 27 april 2005, no.
200407212/1, geheel vernietigd.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 28 juni 2005, kenmerk 982987,  opnieuw beslist over de goedkeuring van de partiële herziening.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 11 augustus 2005, bij de Raad van State ingekomen op 12 augustus 2005, beroep ingesteld.
Bij brief van 11 augustus 2005, bij de Raad van State ingekomen op 12 augustus 2005, heeft appellant de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft geen verweerschrift uitgebracht.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 november 2005, waar appellant, in persoon en bijgestaan door ing. J.B.M. Lauwerijssen,
en verweerder, vertegenwoordigd door mr. A.J.A.M. van de Laar, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is de gemeenteraad, vertegenwoordigd door J. Verbraaken, ambtenaar van de gemeente, gehoord.
Partijen hebben ter zitting toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.    Overwegingen
Overgangsrecht
2.1.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
Toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht
2.2.    In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
Het toetsingskader
2.3.    Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
Het standpunt van verweerder
2.4.    Verweerder heeft goedkeuring onthouden aan de in de partiële herziening opgenomen aanduiding "plangrens eerste partiële herziening". Volgens verweerder ziet de partiële herziening ook op gronden die buiten het gebied aangeduid als "plangrens eerste partiële herziening" liggen, waardoor deze aanduiding in strijd met de rechtszekerheid is.
Verweerder heeft de partiële herziening voor het overige niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening en het recht geacht en heeft hieraan in zoverre goedkeuring verleend.
Het standpunt van appellant
2.5.    Appellant stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft onthouden aan de aanduiding "plangrens eerste partiële herziening". Volgens appellant ligt het niet op de weg van verweerder de plangrens van de partiële herziening te wijzigen, waarmee is beoogd duidelijk te maken welke door de gemeenteraad aangewezen gronden tot de partiële herziening behoren.
Daarnaast stelt appellant dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan de partiële herziening voor het overige. Daartoe voert hij onder meer het volgende aan. Appellant stelt dat verweerder ten onrechte niet op de door hem ingediende bedenkingen is ingegaan. Verder voert hij aan dat de partiële herziening is vastgesteld in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel, omdat niet duidelijk is of hierbij uitsluitend moet worden uitgegaan van de planvoorschriften die met zwarte stip zijn aangeduid. Tevens betoogt hij dat de partiële herziening op grond van het daarbij gewijzigde artikel 3, lid D, onder 5, van de planvoorschriften voorziet in de uitwerkingsverplichting voor de aanleg van een retentievijver en de afsluiting en omlegging van de bestaande waterschapssloot. Appellant vreest dat de verwezenlijking hiervan wat betreft de waterschapssloot wateroverlast voor zijn ten noorden van het plangebied gelegen percelen met zich zal brengen. Ter zitting heeft hij laten weten dat de retentievijver bij hem niet langer bezwaren ontmoet.
Vaststelling van de feiten
2.6.    Bij zijn oordeelsvorming gaat de Voorzitter uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.6.1.    De partiële herziening voorziet in een juridische-planologische regeling voor de gronden die binnen de aanduiding "plangrens eerste partiële herziening" liggen. Bij besluit van 28 september 1999 heeft verweerder aan enkele plandelen van het bestemmingsplan "Schoenmakershoek" die op een deel van deze gronden betrekking hebben, goedkeuring onthouden. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 18 mei 2001, no. 199903732/1, het besluit tot goedkeuring van de overige op deze gronden betrekking hebbende plandelen vernietigd. Daarnaast voorziet de partiële herziening in de wijziging van enkele planvoorschriften van genoemd bestemmingsplan. Deze wijzigingen hebben gevolgen voor de ruimtelijke inrichting van de gronden die zowel binnen als buiten het gebied met voornoemde aanduiding zijn gelegen.
2.6.2.    Bij haar uitspraak van 27 april 2005 heeft de Afdeling, voor zover hier van belang, het volgende overwogen.
<I>"2.6.     Ter zitting heeft verweerder te kennen gegeven dat hij zich bij     zijn besluitvorming over de goedkeuring van het plan onvoldoende     rekenschap heeft gegeven dat de grens van het plan, zoals op de     plankaart is aangeduid als "plangrens eerste partiële herziening", niet overeenkomt met de reikwijdte van de planvoorschriften.
2.7.    Gelet hierop is het bestreden besluit genomen in strijd met de     bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid.
Het beroep is  gegrond, zodat het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht dient te worden vernietigd."</I>
Het oordeel van de Voorzitter
2.7.    Met de onthouding van goedkeuring aan de aanduiding "plangrens eerste partiële herziening" is in dit geval onvoldoende duidelijk op welke - door de gemeenteraad aangewezen - gronden de partiële herziening betrekking heeft.
Verweerder heeft derhalve het bestreden besluit, voor zover het betreft de onthouding van goedkeuring aan de aanduiding "plangrens eerste partiële herziening", in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel genomen.
Het beroep is in zoverre gegrond, zodat het bestreden besluit, voor zover het betreft de onthouding van goedkeuring aan voornoemde aanduiding, wegens strijd met het rechtszekerheidsbeginsel dient te worden vernietigd.
2.7.1.    Ten aanzien van de door verweerder verleende goedkeuring aan de partiële herziening, overweegt de Voorzitter dat verweerder in het bestreden besluit niet is ingegaan op de door appellant ingediende bedenkingen.
Verweerder had bij het bestreden besluit de bedenkingen van appellant behoren te betrekken. Daarbij had hij, gelet op de uitspraak van 27 april 2005, onder meer een ruimtelijke afweging moeten maken ten aanzien van de bij deze partiële herziening gewijzigde - en door appellant bedoelde - planvoorschriften ongeacht of deze zien op de gronden gelegen binnen dan wel buiten het gebied dat is aangegeven met de aanduiding "plangrens eerste partiële herziening".
Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan de partiële herziening, is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid.
Het beroep is ook in zoverre gegrond, zodat het bestreden besluit voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan de partiële herziening, wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht dient te worden vernietigd.
De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking meer.
2.7.2.    Gelet op het voorgaande ziet de Voorzitter aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen. Gezien de uitkomst van dit geding ziet de Voorzitter wel aanleiding de provincie Noord-Brabant te gelasten ook het griffierecht te vergoeden dat appellant in verband met het verzoek heeft betaald.
2.8.    Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het beroep gegrond;
II.    vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant van 28 juni 2005, kenmerk 982987;
III.    wijst het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af;
IV.    veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant tot vergoeding van bij appellant in verband met de behandeling van het beroep en het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 966,00 (zegge: negenhonderdzesenzestig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de provincie Noord-Brabant aan appellant onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
V.    gelast dat de provincie Noord-Brabant aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep en het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 276,00 (zegge: tweehonderdzesenzeventig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M. Oosting, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P.J.A.M. Broekman, ambtenaar van Staat.
w.g. Oosting    w.g. Broekman
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 december 2005
12-447.