200505182/1.
Datum uitspraak: 14 december 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Weert,
het college van burgemeester en wethouders van Weert,
verweerder.
Bij besluit van 9 november 2004 heeft verweerder een verzoek van appellant van 19 juli 2004 om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen met betrekking tot de schietinrichting van de vereniging "Schutterij St. Cornelius" aan de Ittervoorterweg 70h te Weert afgewezen.
Bij besluit van 26 april 2005, verzonden op 2 mei 2005, heeft verweerder het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 10 juni 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, beroep ingesteld.
Bij brief van 18 juli 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 december 2005, waar appellant in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door J. Truijen, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is vergunninghoudster, vertegenwoordigd door [gemachtigde], als partij gehoord.
2.1. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
2.2. Appellant stelt dat de inrichting niet in werking is overeenkomstig de bij besluit van 16 februari 1982 krachtens de Hinderwet verleende vergunning. Hij voert hiertoe aan dat er thans vier schietbomen en oplegsteunen zijn geplaatst, terwijl er twee schietbomen en oplegsteunen zijn vergund. Daarnaast voert hij aan dat niet wordt voldaan aan voorschrift 22, waarin is bepaald dat, behalve de schutter en de schietmeester, niemand zich binnen drie meter rondom de oplegsteun mag bevinden. Verweerder heeft zijns inziens niet van handhaving met betrekking tot deze overtredingen mogen afzien.
2.3. Niet in geschil is dat is gehandeld in strijd met de bij besluit van 16 februari 1982 krachtens de Hinderwet verleende vergunning, op de door appellant aangegeven punten, zodat verweerder terzake handhavend kon optreden.
2.4. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren, dit te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.5. Uit de stukken blijkt dat verweerder reeds ten tijde van het nemen van het primaire besluit van 9 november 2004 doende was de illegale situatie te beëindigen door middel van het aanpassen van de aan de vergunning verbonden voorschriften. Daartoe was op 8 juni 2004 een ontwerp van een besluit opgesteld. De Afdeling ziet geen grond voor het oordeel dat verweerder er bij het nemen van het primaire besluit en het bestreden besluit niet van heeft kunnen uitgaan dat binnen afzienbare tijd beëindiging van de illegale situatie zou plaatsvinden. Onder deze omstandigheden heeft verweerder op goede gronden geconcludeerd dat handhavend optreden zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat daarvan behoort te worden afgezien.
2.6. Het beroep is ongegrond.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Ch.W. Mouton, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Kuipers, ambtenaar van Staat.
w.g. Mouton w.g. Kuipers
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 december 2005