ECLI:NL:RVS:2005:AU8419

Raad van State

Datum uitspraak
12 december 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200508428/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • Th.G. Drupsteen
  • B.S. Jansen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening met betrekking tot vergunning voor metaalbewerkingsbedrijf te Eindhoven

In deze zaak heeft de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 12 december 2005 uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening. Verzoekster, AHC Oppervlaktetechnieken, had een vergunning aangevraagd voor een metaalbewerkingsbedrijf op een perceel in Eindhoven. Deze vergunning was op 24 augustus 2005 verleend door het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven en op 25 augustus 2005 ter inzage gelegd. Verzoekster heeft op 4 oktober 2005 beroep ingesteld tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening.

De zitting vond plaats op 24 november 2005, waar zowel verzoekster als verweerder vertegenwoordigd waren. De Voorzitter heeft overwogen dat het oordeel voorlopig is en niet bindend in de bodemprocedure. Tevens is er opgemerkt dat de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure op 1 juli 2005 in werking zijn getreden, maar dat het recht zoals dat gold vóór deze inwerkingtreding van toepassing blijft op deze zaak.

Verzoekster verzocht om schorsing van voorschrift 11.4.1, dat vereist dat binnen 9 maanden na inwerkingtreding van de vergunning een operationele brandmeldinstallatie moet zijn geïnstalleerd. De Voorzitter heeft echter geen aanleiding gezien om een voorlopige voorziening te treffen, omdat de vergunning op grond van de Wet milieubeheer bij uitspraak van heden in werking treedt. Daarom heeft de Voorzitter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen en is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De beslissing werd uitgesproken in het openbaar op 12 december 2005.

Uitspraak

200508428/2.
Datum uitspraak: 12 december 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekster], handelend onder de naam AHC Oppervlaktetechnieken, gevestigd te Eindhoven,
en
het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 24 augustus 2005, kenmerk 2003-080, heeft verweerder aan verzoekster een vergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een metaalbewerkingsbedrijf op het perceel [locatie] te Eindhoven. Dit besluit is op 25 augustus 2005 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bij ongedateerde brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 oktober 2005, beroep ingesteld. Bij deze brief heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 24 november 2005, waar verzoekster, vertegenwoordigd door [gemachtigden] en verweerder, vertegenwoordigd door H.C.R. van Heeswijk, C.E. Dooijes en F.J. Visser, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
2.3.    Verzoekster heeft de Voorzitter verzocht om bij wijze van voorlopige voorziening voorschrift 11.4.1 te schorsen. Ingevolge dit voorschrift, voorzover hier van belang, dient binnen 9 maanden na het in werking treden van de vergunning een operationele brandmeldinstallatie te zijn geïnstalleerd met doormelding naar de alarmcentrale van de overheidsbrandweer of een daaraan gelijkwaardige voorziening. Gelet op de gestelde termijn om binnen 9 maanden na het in werking treden van de vergunning een brandmeldinstallatie aan te brengen, ziet de Voorzitter geen aanleiding om in afwachting van de behandeling van het geding in de bodemprocedure een voorlopige voorziening te treffen. Daarbij neemt de Voorzitter in aanmerking dat, anders dan waar ter zitting van is uitgegaan, de vergunning op grond van artikel 20.3, eerste lid, van de Wet milieubeheer bij uitspraak van heden in werking treedt.
2.4.    Gezien het vorenstaande wijst de Voorzitter het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af.
2.5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. B.S. Jansen, ambtenaar van Staat.
w.g. Drupsteen    w.g. Jansen
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 december 2005
312-399.