ECLI:NL:RVS:2005:AU8422

Raad van State

Datum uitspraak
13 december 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200506797/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • J.C.K.W. Bartel
  • A.M.L. Hanrath
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake de herziening van het Contourenbeleid Limburg in het Provinciaal Omgevingsplan Limburg

Op 24 juni 2005 hebben de Provinciale Staten van Limburg de herziening van het Contourenbeleid Limburg in het Provinciaal Omgevingsplan Limburg vastgesteld. Tegen dit besluit heeft de stichting "Stichting Eijsden Groen" op 17 augustus 2005 beroep ingesteld bij de Raad van State. De stichting verzocht de Voorzitter om een voorlopige voorziening te treffen, omdat zij vreesde voor onomkeerbare ontwikkelingen als gevolg van de herziening. De Voorzitter heeft het verzoek op 21 november 2005 ter zitting behandeld, waarbij zowel de verzoekster als de verweerders aanwezig waren. De Voorzitter oordeelde dat het verzoek om een voorlopige voorziening niet kon worden toegewezen, omdat de herziening niet als een concrete beleidsbeslissing was aangemerkt. Dit betekent dat er geen beroep openstond tegen de POL-herziening in die zin. De Voorzitter concludeerde dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State onbevoegd was om van het beroep kennis te nemen, en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. De beslissing werd op 13 december 2005 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

200506797/2.
Datum uitspraak: 13 december 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
de stichting "Stichting Eijsden Groen", gevestigd te Eijsden,
verzoekster,
en
Provinciale Staten van Limburg,
verweerders.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 24 juni 2005 hebben verweerders de herziening op onderdelen Contourenbeleid Limburg van het Provinciaal Omgevingsplan Limburg vastgesteld (hierna: de POL-herziening).
Tegen dit besluit heeft onder meer verzoekster bij brief van 16 augustus 2005, bij de Raad van State ingekomen op 17 augustus 2005, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 14 september 2005.
Bij brief van 18 september 2005, bij de Raad van State ingekomen op 20 september 2005, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 21 november 2005, waar verzoekster, vertegenwoordigd door [gemachtigden] respectievelijk voorzitter en secretaris van verzoekster, en verweerders, vertegenwoordigd door mr. B.J. Bomhoff, ambtenaar van de provincie Limburg, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
2.3.    Verzoekster stelt onder meer dat de in de POL-herziening voorziene intrekking van de status van concrete beleidsbeslissing van bebouwingscontouren in Zuid-Limburg evenals de daarin vervatte flexibiliseringsregeling voor bebouwingscontouren in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel en het gelijkheidsbeginsel. Zij verzoekt de Voorzitter een voorlopige voorziening te treffen teneinde onomkeerbare ontwikkelingen te voorkomen.
2.4.    Ingevolge artikel 4a, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (verder te noemen: WRO), voor zover hier van belang, kunnen provinciale staten voor één of meer gedeelten of voor het gehele gebied der provincie een streekplan vaststellen, waarin de toekomstige ontwikkeling van het in het plan begrepen gebied in hoofdlijnen wordt aangegeven, alsmede een vastgesteld streekplan herzien.
Ingevolge artikel 54, tweede lid, aanhef en onder a, voor zover hier van belang, kan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State beroep worden ingesteld tegen een concrete beleidsbeslissing, een herziening of een intrekking daarvan, opgenomen in een streekplan.
Ingevolge artikel 1 van de WRO wordt onder een concrete beleidsbeslissing verstaan een als zodanig door het bestuursorgaan aangegeven besluit in een planologische kernbeslissing, een streekplan of een regionaal structuurplan.
Ingevolge artikel 7, derde lid, van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 wordt in een streekplan een concrete beleidsbeslissing als zodanig in de tekst of op de kaart benoemd en herkenbaar aangegeven. Uit deze bepalingen volgt dat de Afdeling met betrekking tot een vastgesteld of herzien streekplan slechts bevoegd is te oordelen over beroepen die zijn gericht tegen daarin vervatte concrete beleidsbeslissingen en tegen de intrekking of herziening daarvan. Indien een beroep is gericht tegen een niet door het bestuursorgaan als concrete beleidsbeslissing aangegeven onderdeel van een streekplan, is het niet gericht tegen een concrete beleidsbeslissing in de zin van artikel 1 van de WRO; de Afdeling is onbevoegd van zo’n beroep kennis te nemen.
2.5.    De POL-herziening voorziet onder meer in een flexibilisering van bij de partiële streekplanherziening Open ruimte- en bufferzonebeleid Zuid-Limburg (hierna: de streekplanherziening) van 17 december 1999 en de POL-aanvulling Bedrijventerreinen Zuid-Limburg van 21 februari 2003 vastgestelde bebouwingscontouren.
2.6.    Ten aanzien van deze in de streekplanherziening opgenomen bebouwingscontouren overweegt de Voorzitter, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 17 juli 2002 in zaak no.
200001555/1, dat de vaststelling van de in de streekplanherziening opgenomen bebouwingscontouren dient te worden aangemerkt als een besluit als bedoeld in artikel 4a, zevende lid, van de WRO, zoals deze bepaling luidde op het moment van de vaststelling van de streekplanherziening, gelezen in samenhang met artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
Bij de vaststelling door verweerders van het POL op 29 juni 2001 is de streekplanherziening als POL-aanvulling gehandhaafd, doch zijn de daarin opgenomen bebouwingscontouren door verweerders niet krachtens artikel 1 van de WRO uitdrukkelijk als concrete beleidsbeslissingen aangemerkt. Het feit dat de vaststelling van de bebouwingscontouren onder de wetgeving van vóór 3 april 2000 moet worden aangemerkt als een besluit, brengt niet mee dat de vaststelling van de bebouwingscontouren tevens is aan te merken als een concrete beleidsbeslissing in de zin van de wetgeving van na 3 april 2000. Daartoe is een uitdrukkelijk besluit nodig. De Voorzitter overweegt dat, nu de bebouwingscontouren in de streekplanherziening niet de status van concrete beleidsbeslissing hebben, het bestreden besluit evenmin de door verweerders beoogde intrekking daarvan behelst.
2.6.1.    Uit het voorgaande volgt dat tegen de POL-herziening in zoverre geen beroep bij de Afdeling openstaat en dat, gelet op artikel 8:81, eerste lid, van de Awb, evenmin de mogelijkheid openstaat om de Voorzitter te verzoeken in zoverre een voorlopige voorziening terzake daarvan te treffen.
2.6.2.    Aangezien hij verwacht dat de Afdeling zich onbevoegd zal verklaren in zoverre van het beroep kennis te nemen, wijst de Voorzitter het verzoek in zoverre af.
2.7.    De contouren bij de kern Maarland en bij de luchthaven Maastricht Aachen Airport met inbegrip van het daarnaast gelegen bedrijventerrein MAA-Oost (hierna: MAA) zoals opgenomen in de POL-aanvulling Bedrijventerreinen Zuid-Limburg zijn door verweerders uitdrukkelijk als concrete beleidsbeslissingen gekwalificeerd. Voor zover de POL-herziening voorziet in het intrekken van de status van concrete beleidsbeslissing voor wat betreft deze contouren, staat daartegen beroep bij de Afdeling open en bestaat evenzeer de mogelijkheid de Voorzitter te vragen een voorlopige voorziening terzake daarvan te treffen.
2.8.    Voor zover het verzoek moet worden opgevat als zijnde mede gericht tegen de intrekking van de status van concrete beleidsbeslissing van de bebouwingscontouren bij de kern Maarland en bij MAA dient te worden bezien of het bestreden besluit in zoverre, in afwachting van een uitspraak in de hoofdzaak, bij wijze van ordemaatregel dient te worden geschorst.
2.8.1.    Voor zover verzoekster heeft gesteld dat schorsing van het bestreden besluit noodzakelijk is gelet op gebreken bij de kennisgeving van de vaststelling van het bestreden besluit, overweegt de Voorzitter dat, daargelaten of zodanige gebreken zich hebben voorgedaan, onregelmatigheden die dateren van na het nemen van een besluit niet met terugwerkende kracht de rechtmatigheid van dat besluit kunnen aantasten. Voor zover verzoekster heeft aangevoerd dat een voorlopige voorziening dient te worden getroffen teneinde te voorkomen dat bouwvergunningen worden verleend, overweegt de Voorzitter dat bouwvergunningen alleen op grond van een van kracht zijnd bestemmingsplan of op grond van een artikel 19 WRO-procedure kunnen worden verleend. In zoverre mist het verzoek een spoedeisend belang. Ten aanzien van de stelling van verzoekster dat inwerkingtreding van het bestreden besluit zal leiden tot onomkeerbare ontwikkelingen voor de gebieden Panneslager en Poelveld overweegt de Voorzitter dat deze gebieden geen deel uitmaken van de bebouwingscontouren bij de kern Maarland en MAA. Hij acht voorts niet aannemelijk gemaakt dat het intrekken van de status van concrete beleidsbeslissing van deze contouren gevolgen heeft voor genoemde gebieden.
Gelet op het vorenstaande ziet de Voorzitter geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
2.8.2.    Het verzoek dient ook in zoverre te worden afgewezen.
2.9.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel    w.g. Hanrath
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 december 2005
392.