ECLI:NL:RVS:2005:AU8423

Raad van State

Datum uitspraak
13 december 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200507269/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • H. Troostwijk
  • M. Duursma
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering handhaving tegen bouwwerk zonder vergunning voor hondenhouderij

In deze zaak heeft de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 13 december 2005 uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening. Het verzoeker, wonend te [woonplaats], had zich gewend tot de Raad van State na een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Niedorp, dat op 19 augustus 2004 had geweigerd handhavend op te treden tegen een bouwwerk dat zonder bouwvergunning was geplaatst op een perceel te [plaats]. Dit bouwwerk werd gebruikt voor het houden van honden.

Na een ongegrond verklaard bezwaar door het college op 26 april 2005, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Alkmaar op 6 juli 2005 het beroep van verzoeker gegrond verklaard en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen. Het college heeft vervolgens op 24 oktober 2005 besloten het bezwaar van verzoeker gegrond te verklaren en de partijen te gelasten de kooiconstructie van het bouwwerk te verwijderen, onder oplegging van een dwangsom.

Verzoeker heeft op 5 november 2005 een verzoek om voorlopige voorziening ingediend, dat door de rechtbank Alkmaar naar de Raad van State is doorgezonden. Tijdens de zitting op 1 december 2005 is het verzoek behandeld, waarbij verzoeker en vertegenwoordigers van het college aanwezig waren. De Voorzitter heeft overwogen dat er geen spoedeisend belang was dat het treffen van een voorlopige voorziening rechtvaardigde, en dat de behandeling in de bodemprocedure kon worden afgewacht.

De Voorzitter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 13 december 2005.

Uitspraak

200507269/2.
Datum uitspraak: 13 december 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek van [verzoeker], wonend te [woonplaats], om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[partij], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nos. AWB 05/1213 en 05/1214 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Alkmaar van 6 juli 2005 in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats]
en
het college van burgemeester en wethouders van Niedorp.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 19 augustus 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Niedorp (hierna: het college) geweigerd handhavend op te treden tegen het zonder bouwvergunning op het perceel [locatie] te [plaats] geplaatste bouwwerk dat voor het houden van honden wordt gebruikt.
Bij besluit van 26 april 2005 heeft het college het daartegen door [verzoeker] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 juli 2005, verzonden op 12 juli 2005, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Alkmaar (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover thans van belang, het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en bepaald dat het college een nieuw besluit neemt met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft [partij] bij brief van 17 augustus 2005, bij de Raad van State ingekomen op 18 augustus 2005, hoger beroep ingesteld.
Gevolg gevend aan de uitspraak van de voorzieningenrechter heeft het college bij besluit van 24 oktober 2005 opnieuw een beslissing genomen op het bezwaar van verzoeker tegen het besluit van 19 augustus 2004 en dat bezwaar gegrond verklaard en besloten [partijen] onder oplegging van een dwangsom te gelasten de kooiconstructie van het bouwwerk te verwijderen.
Bij brief van 5 november 2005, bij de rechtbank Alkmaar ingekomen op 9 november 2005, heeft verzoeker verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De rechtbank heeft het verzoek doorgezonden naar de Raad van State.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 1 december 2005, waar verzoeker in persoon en het college, vertegenwoordigd door mr. O.H. Minjon, advocaat te Alkmaar, en mr. P.J.M. Vink, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord [partij], bijgestaan door mr. H. Martens.
2.    Overwegingen
2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2.    Ter zitting is door verzoeker verduidelijkt dat hij om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht heeft verzocht, teneinde de Voorzitter te bewegen om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van die wet uitspraak in het bodemgeschil te doen, opdat zo spoedig mogelijk duidelijkheid wordt verkregen over de punten die partijen verdeeld houden. Hierin is echter geen spoedeisend belang gelegen dat het treffen van een voorlopige voorziening rechtvaardigt. Ook overigens is niet aannemelijk gemaakt dat de behandeling in de bodemprocedure niet kan worden afgewacht.
2.3.    Het verzoek dient derhalve te worden afgewezen.
2.4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M. Duursma, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk    w.g. Duursma
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 december 2005
378.