ECLI:NL:RVS:2005:AU8452

Raad van State

Datum uitspraak
21 december 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200503566/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • H.Ph.J.A.M. Hennekens
  • W.S. van Helvoort
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering ontheffing voor afvalverbranding op perceel in Oirschot

In deze zaak heeft de Raad van State op 21 december 2005 uitspraak gedaan over de weigering van het college van burgemeester en wethouders van Oirschot om een ontheffing te verlenen voor het verbranden van afval op een specifiek perceel. Het besluit tot weigering was genomen op 15 juni 2004, waarbij verweerder zich baseerde op artikel 10.2 van de Wet milieubeheer, dat het verbranden van afval verbiedt. Appellant, die tegen deze weigering in beroep ging, stelde dat de juiste procedure niet was gevolgd bij het nemen van het besluit.

De Raad van State oordeelde dat verweerder niet had voldaan aan de vereisten van artikel 10.64 van de Wet milieubeheer, dat voorschrijft dat er een ontwerp van het besluit moet worden opgesteld waartegen zienswijzen kunnen worden ingediend. Dit was niet gebeurd, waardoor de Raad van State het bestreden besluit vernietigde en verweerder opdroeg om een nieuw besluit te nemen. De uitspraak benadrukte het belang van de juiste procedurele stappen in het bestuursrecht, vooral bij besluiten die invloed hebben op milieu en openbare gezondheid.

Daarnaast werd het college van burgemeester en wethouders van Oirschot veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellant, die in verband met de behandeling van het beroep waren gemaakt. De Raad van State stelde ook dat het griffierecht aan appellant moest worden terugbetaald. Deze uitspraak onderstreept de noodzaak voor bestuursorganen om zorgvuldig om te gaan met procedures en de rechten van burgers in acht te nemen.

Uitspraak

200503566/1.
Datum uitspraak: 21 december 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Oirschot,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 15 juni 2004 heeft verweerder geweigerd een ontheffing als bedoeld in artikel 10.63, tweede lid, van de Wet milieubeheer (oud) te verlenen van het verbod van artikel 10.2, eerste lid, van die wet om afval te verbranden op het perceel [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 22 februari 2005 heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 15 april 2005, bij de Raad van State ingekomen op 22 april 2005, beroep ingesteld.
Bij brief van 7 juni 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 november 2005, waar appellant, in persoon en bijgestaan door [gemachtigde], en verweerder, vertegenwoordigd door S.P.M. Verouden-van Leeuwen, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
2.2.    Appellant heeft aangevoerd dat verweerder niet de juiste procedure heeft gevolgd bij het tot stand brengen van het bestreden besluit.
2.3.    Het bepaalde in artikel 10.64, eerste lid, van de Wet milieubeheer (oud), brengt met zich dat artikel 8.6 van de Wet milieubeheer (oud) van toepassing was op het besluit op een aanvraag om ontheffing als bedoeld in artikel 10.63, tweede lid, van de Wet milieubeheer (oud). Verweerder had vóór het nemen van het primaire besluit een ontwerp van dat besluit moeten opstellen, waartegen zienswijzen hadden kunnen worden ingediend. Hiervan is de Afdeling niet gebleken. Het bestreden besluit dient om deze reden te worden vernietigd en het besluit van 15 juni 2004 dient te worden herroepen. Verweerder dient een nieuw besluit te nemen op het verzoek om ontheffing. Daartoe zal de Afdeling een termijn stellen.
2.4.    Verweerder dient om na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het beroep gegrond;
II.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Oirschot van 22 februari 2005;
III.    herroept het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Oirschot van 15 juni 2004;
IV.    bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
V.    draagt het college van burgemeester en wethouders van Oirschot op binnen vier weken na de verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen en dit aan appellant toe te zenden;
VI.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Oirschot tot vergoeding van bij appellant in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 47,43 (zegge: zevenenveertig euro en drieënveertig cent); het bedrag dient door de gemeente Oirschot aan appellant onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VII.    gelast dat de gemeente Oirschot aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 138,00 (zegge: honderdachtendertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. H.Ph.J.A.M. Hennekens, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.S. van Helvoort, ambtenaar van Staat.
w.g. Hennekens    w.g. Van Helvoort
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 december 2005
361.