200504607/1.
Datum uitspraak: 21 december 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Wassenaar,
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 04/840 van de rechtbank 's-Gravenhage van 21 april 2005 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Wassenaar.
Bij besluit van 29 augustus 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Wassenaar (hierna: het college) geweigerd maatregelen te treffen tegen de aanwezigheid van kippen en hanen in buitenhokken voor en achter het perceel [locatie] te Wassenaar.
Bij besluit van 13 januari 2004 heeft het college het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 april 2005, verzonden op 28 april 2005, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 25 mei 2005, bij de Raad van State ingekomen op 26 mei 2005, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 20 juni 2005. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 6 juli 2005 heeft het college van antwoord gediend.
Bij brief van 16 juli 2005 heeft [partij], die op de voet van artikel 8:26 van de Algemene wet bestuursrecht in de gelegenheid is gesteld als partij deel te nemen aan het geding, van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellante. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 december 2005, waar appellante en [partij] in persoon, en het college, vertegenwoordigd door mr. E.C.M. Koene-de Heij, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 81 van de Algemene plaatselijke verordening Wassenaar 1986 (hierna: de APV) is het verboden een of meer dieren te houden indien zulks naar het schriftelijk ter kennis gebrachte oordeel van burgemeester en wethouders schadelijk is voor de openbare gezondheid dan wel hinderlijk of gevaarlijk voor de omgeving is.
2.2. Appellante betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college tot het oordeel moest komen dat in dit geval sprake was van een schadelijke en hinderlijke situatie op het perceel van [partij] in verband met de door diens kippen en hanen veroorzaakte overlast en dat het college derhalve een kennisgeving als bedoeld in artikel 81 van de APV moest uitbrengen en tegen de kippen en hanen moest optreden. In dit verband heeft appellante aangevoerd dat de kippen en hanen geluidsoverlast, stankoverlast en overlast van vliegen veroorzaken. Voorts stelt appellante dat in strijd met onder meer het ter plaatse geldende bestemmingsplan, de Wet stankemissie veehouderijen in landbouwontwikkelings- en verwevingsgebieden, en de Wet op de Ruimtelijke Ordening in een woonwijk een pluimveehouderij wordt gehouden. Ten slotte heeft appellante aangevoerd dat het college in het jaar 2000 wel is opgetreden tegen kippen en hanen die werden gehouden in de [locatie a] en derhalve gehouden is eveneens op te treden tegen de in de [locatie] gehouden kippen en hanen.
2.3. De rechtbank is terecht tot de slotsom gekomen dat het college, dat geen beleid heeft vastgesteld inzake het hobbymatig houden van kippen en hanen, zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de ter plaatse gehouden kippen en hanen niet schadelijk zijn voor de openbare gezondheid dan wel hinderlijk zijn voor de omgeving. Dat sprake is van overlast, is niet gebleken uit het vanwege het college verrichte onderzoek, waarbij op verschillende dagen en tijdstippen, waaronder in de vroege ochtend en in de avond, is nagegaan hoeveel geluid de kippen en hanen produceerden. Uit dat onderzoek is gebleken dat de kippen en hanen niet of nauwelijks geluid maakten, mits de hokken goed waren afgesloten, hetgeen ook met [partij] is afgesproken.
In dit verband is voorts van belang dat ter plaatse al 20 jaren kippen en hanen worden gehouden zonder dat gebleken is van klachten van andere omwonenden. Verder is van belang dat door [partij] naar aanleiding van de klachten van appellante - die sinds het jaar 2002 nabij en niet direct naast het perceel van [partij] woont - diverse maatregelen zijn genomen om haar tegemoet te komen, zoals het verduisteren van de kooien tot 07.00 uur.
Mitsdien heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen aanleiding bestaat om ten aanzien van [partij] een schriftelijk oordeel als bedoeld in artikel 81 van de APV uit te brengen.
Het verzoek van appellante om maatregelen tegen de kippen en hanen is gebaseerd op strijdigheid met artikel 81 van de APV. De rechtbank heeft mitsdien terecht geconcludeerd dat hetgeen appellante in de beroepsfase terzake diverse andere wettelijke regelingen dan de APV heeft aangevoerd, geen doel treft, nu in dit geschil een besluit voorligt om een oordeel als bedoeld in artikel 81 van de APV.
De rechtbank heeft voorts met juistheid overwogen dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel eveneens faalt, omdat de kippen en hanen die in de [locatie a] werden gehouden, anders dan in de [locatie], in hokken waren ondergebracht die dag en nacht werden verlicht.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Dijk w.g. Matulewicz
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 december 2005