ECLI:NL:RVS:2005:AU8716

Raad van State

Datum uitspraak
19 december 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200509683/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • M. Vlasblom
  • I.A. Molenaar
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake voorrangsverklaring woningtoewijzing door college van burgemeester en wethouders van Amsterdam

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam op 13 mei 2005 een verzoek van [wederpartij] om een voorrangsverklaring in het kader van woningtoewijzing afgewezen. Na deze afwijzing heeft [wederpartij] bezwaar gemaakt, dat door het college op 10 augustus 2005 ongegrond werd verklaard. Vervolgens heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam op 20 oktober 2005 het beroep van [wederpartij] gegrond verklaard, het besluit op bezwaar vernietigd en het college opgedragen om binnen een week een voorrangsverklaring te verstrekken aan [wederpartij].

Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld bij de Raad van State en verzocht om een voorlopige voorziening. De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak heeft het verzoek op 7 december 2005 behandeld. Het college werd vertegenwoordigd door mr. N. Wohlgemuth Kitslaar, terwijl [wederpartij] in persoon verscheen, bijgestaan door mr. M.J. Hillen.

De Voorzitter overwoog dat het college in redelijkheid kon betwijfelen of de voorzieningenrechter terecht had geoordeeld dat de afwijzing van de voorrangsverklaring onvoldoende zorgvuldig was voorbereid en gemotiveerd. Het college stelde dat [wederpartij] zelf mogelijkheden had om haar woonprobleem op te lossen via Woningnet, en dat het daarom niet verplicht was om nader onderzoek te doen naar de medische situatie van [wederpartij].

Op basis van deze overwegingen besloot de Voorzitter dat het college niet verplicht was om de uitspraak van de voorzieningenrechter na te komen voordat de Afdeling op het hoger beroep had beslist. De Voorzitter bepaalde dat het college ontheven werd van de plicht om een nieuwe beslissing te nemen en een voorrangsverklaring te verstrekken aan [wederpartij] voor de uitspraak in de bodemprocedure.

Uitspraak

200509683/2.
Datum uitspraak: 19 december 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam,
verzoeker,
tegen de uitspraak in zaak nos. AWB 05/4231 en 05/4232 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 20 oktober 2005 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [woonplaats]
en
verzoeker.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 13 mei 2005 heeft verzoeker (hierna: het college) het verzoek van [wederpartij] om een voorrangsverklaring in het kader van woningtoewijzing te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 10 augustus 2005 heeft het college het daartegen door [wederpartij] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 oktober 2005, verzonden op 21 november 2005, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen door [wederpartij] ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit op bezwaar vernietigd en bepaald dat het college [wederpartij] binnen een week na verzending van de uitspraak een voorrangsverklaring verstrekt.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief van 24 november 2005, bij de Raad van State ingekomen op die dag, hoger beroep ingesteld.
Bij deze brief heeft het college de Voorzitter tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 7 december 2005, waar het college, vertegenwoordigd door mr. N. Wohlgemuth Kitslaar, advocaat te Amsterdam, en [wederpartij] in persoon, bijgestaan door mr. M.J. Hillen, advocaat te Amsterdam, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Het verzoek om voorlopige voorziening strekt ertoe dat het college geen uitvoering behoeft te geven aan de door de voorzieningenrechter met toepassing van artikel 8:72, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht gegeven opdracht om binnen een week na verzending van diens uitspraak aan [wederpartij] een voorrangsverklaring te verstrekken.
2.2.    De voorzieningenrechter heeft aan de vernietiging van de in bezwaar gehandhaafde weigering een voorrangsverklaring te verstrekken het oordeel ten grondslag gelegd dat deze onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en onvoldoende is gemotiveerd.
Gelet op hetgeen het college in hoger beroep en ter zitting van de Voorzitter heeft aangevoerd, moet worden betwijfeld of dit oordeel in de bodemprocedure stand zal houden. Naar voorlopig oordeel heeft het college in redelijkheid het standpunt kunnen innemen dat [wederpartij] over mogelijkheden beschikt om zelf haar woonprobleem op te lossen via de door haar bij Woningnet opgebouwde rechten, zodat het college - gelet op het terzake gevoerde beleid - niet gehouden was nader onderzoek te doen naar de medische situatie van [wederpartij], waaromtrent zij een aantal verklaringen heeft overgelegd.
Het vorenstaande betekent dat evenzeer moet worden betwijfeld of grond bestond voor de door de voorzieningenrechter aan het college gegeven opdracht om binnen een week na de uitspraak een voorrangsverklaring aan [wederpartij] te verstrekken. Dit klemt temeer daar de overwegingen die de voorzieningenrechter aan zijn oordeel ten principale ten grondslag heeft gelegd er niet toe strekken dat de gewenste voorrangsverklaring dient te worden verstrekt.
2.3.    Gelet op het vorenstaande bestaat aanleiding de na te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam wordt ontheven van zijn plicht om ter uitvoering van de uitspraak van de voorzieningenrechter een nieuwe beslissing te nemen voordat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist, waaronder begrepen de plicht om binnen een week na verzending van de uitspraak van de voorzieningenrechter aan [wederpartij] een voorrangsverklaring te verstrekken.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. I.A. Molenaar, ambtenaar van Staat.
w.g. Vlasblom    w.g. Molenaar
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 december 2005
369.