ECLI:NL:RVS:2005:AU8717

Raad van State

Datum uitspraak
20 december 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200507374/2 en 200509179/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • J.C.K.W. Bartel
  • F.W.M. Kooijman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van ontgrondingsvergunningen in Steenwijkerland

In deze zaak heeft de Raad van State op 20 december 2005 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening met betrekking tot ontgrondingsvergunningen die waren verleend aan vergunninghouders A en B door het college van gedeputeerde staten van Overijssel. De vergunningen betroffen het ontgronden van percelen in de gemeente Steenwijk, waarbij verzoekers, waaronder de stichting 'Stichting Natuur- & Milieuplatform Steenwijkerland', bezwaar maakten tegen deze besluiten. De verzoekers stelden dat de vergunningen in strijd waren met het streekplan Overijssel 2000+ en dat er onvoldoende ecologisch onderzoek was verricht. Tevens vreesden zij dat de aanleg van een robuuste verbindingszone door de ontgrondingsvergunningen zou worden gefrustreerd.

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak heeft het verzoek om een voorlopige voorziening behandeld op 8 december 2005. Tijdens de zitting zijn de verzoekers vertegenwoordigd door hun advocaat en gemachtigde, terwijl de verweerder werd vertegenwoordigd door ambtenaren van de provincie. De Voorzitter heeft vastgesteld dat de planologische situatie nog onvoldoende is uitgekristalliseerd en dat er geen spoedeisend belang is voor de uitvoering van de ontgrondingswerkzaamheden. Daarom heeft de Voorzitter besloten om de besluiten van 7 juli 2005 en 8 juli 2005 te schorsen, ter voorkoming van onomkeerbare gevolgen in het gebied.

Daarnaast is de provincie Overijssel veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de verzoekers, alsook tot terugbetaling van het griffierecht. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van de belangen van de betrokken partijen en de noodzaak van een duidelijke planologische basis voordat vergunningen voor ontgronding kunnen worden uitgevoerd.

Uitspraak

200507374/2 en 200509179/2.
Datum uitspraak: 20 december 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in de gedingen tussen:
de stichting "Stichting Natuur- & Milieuplatform Steenwijkerland", gevestigd te Steenwijk, gemeente Steenwijkerland, en anderen,
verzoekers,
en
het college van gedeputeerde staten van Overijssel,
verweerder.
1.    Procesverloop
Verweerder heeft bij besluit van 7 juli 2005, no. WB/2005/1361, een vergunning onder voorschriften ingevolge de Ontgrondingenwet (hierna: de wet) verleend aan [vergunninghouder A] voor het ontgronden van de percelen, kadastraal bekend gemeente Steenwijk, sectie […], nummers […].
Tevens is bij dit besluit aan [vergunninghouder A] een machtiging onder voorschriften verleend als bedoeld in artikel 12 van de wet om, totdat de vergunning onherroepelijk is geworden, onmiddellijk met een gedeelte van de ontgronding te beginnen.
Verweerder heeft bij besluit van 8 juli 2005, no. WB/2005/1791, onder intrekking van de ontgrondingsvergunning van 21 oktober 2003, een vergunning onder voorschriften ingevolge de wet verleend aan [vergunninghouder B] voor het ontgronden van diverse percelen, kadastraal bekend gemeente Steenwijk.
Tevens is bij dit besluit aan [vergunninghouder B] een machtiging onder voorschriften verleend als bedoeld in artikel 12 van de wet om, totdat de vergunning onherroepelijk is geworden, onmiddellijk met een gedeelte van de ontgronding te beginnen.
Tegen deze besluiten hebben verzoekers bij brief van 21 augustus 2005, bij de Raad van State ingekomen op 23 augustus 2005, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 16 september 2005.
Bij brief van 16 september 2005, bij de Raad van State ingekomen op 19 september 2005, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 8 december 2005, waar verzoekers, vertegenwoordigd door mr. F.F. Scheffer, advocaat te Zutphen, en [gemachtigde], en verweerder, vertegenwoordigd door mr. F. Breure en ing. W.A. Vliek, ambtenaren van de provincie, zijn verschenen.
Voorts is als partij gehoord het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Steenwijkerland, vertegenwoordigd door H. Visserman, ambtenaar van de gemeente, [vergunninghouder B], vertegenwoordigd door G.J. Schenkel, en [vergunninghouder A], vertegenwoordigd door ing. K. Odink.
2.    Overwegingen
2.1.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
2.2.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.3.    De ontgrondingsvergunning van 8 juli 2005 voorziet in een uitbreiding van de zandwinning Eeserwold.
De ontgrondingsvergunning van 7 juli 2005 voorziet in de aanleg van kreken ten noorden van de genoemde zandwinning.
2.4.    Verzoekers stellen dat de ontgrondingsvergunningen in strijd met het streekplan Overijssel 2000+ zijn verleend. Voorts is ten onrechte geen MER beoordeling gemaakt en is onvoldoende onderzoek gedaan naar de ecologische waarden van het gebied waarbij verzoekers wijzen op de Habitatrichtlijn. Ten slotte vrezen verzoekers dat de aanleg van de ter plaatse voorziene robuuste verbindingszone door de ontgrondingsvergunningen wordt gefrustreerd, hetgeen in strijd is met de Nota Ruimte.
2.5.    Verweerder heeft in de door verzoekers aangevoerde bedenkingen geen reden gezien de vergunningen te weigeren.
Gelet op het door [vergunninghouder B] en [vergunninghouder A] aangevoerde spoedeisend belang bij onmiddellijke uitvoering van de ontgrondingswerkzaamheden, heeft verweerder voor beide ontgrondingen een beperkte machtiging als bedoeld in artikel 12 van de wet verleend.
2.6.    Vast staat dat ten behoeve van de uitvoering van de ontgrondingswerkzaamheden het college van burgemeester en wethouders bij besluit van 22 juni 2005 op grond van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening vrijstelling van de voorschriften van de geldende bestemmingsplannen "Eesveense Hooilanden" en "Buitengebied Steenwijkerwold" heeft verleend.
Uit de stukken blijkt dat verzoekers tegen dit besluit een bezwaarschrift hebben ingediend en ten aanzien van dit besluit eveneens hebben verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Ter zitting is aangevoerd dat de Voorzieningenrechter van de rechtbank Zwolle-Lelystad bij uitspraak van 16 september 2005 dit verzoek heeft toegewezen en het besluit heeft geschorst tot 6 weken na de beslissing op bezwaar. Ter zitting is voorts aangevoerd dat het college van burgemeester en wethouders op 22 november 2005 de beslissing op bezwaar heeft genomen. Ter zitting hebben verzoekers het voornemen geuit ook hiertegen op te komen.
Voorts staat vast dat het nieuwe bestemmingsplan "Eeserwold", dat voorziet in de beoogde ontgrondingen, nog niet in werking is getreden. Volgens het college van burgemeester en wethouders wordt het besluit omtrent goedkeuring van dit bestemmingsplan rond 15 december 2005 verwacht.
2.7.    De Voorzitter stelt voorop dat van de vergunningen eerst gebruik mag worden gemaakt nadat een planologische regeling van kracht geworden is die een basis biedt voor de ontgrondingswerkzaamheden. In zoverre is nog  geen sprake van een spoedeisend belang. Daarbij komt dat verzoekers de mogelijkheid hebben de inwerkingtreding van het bestemmingsplan "Eeserwold" op te schorten door een verzoek om voorlopige voorziening in te dienen tegen het besluit omtrent goedkeuring van dit plan. Aan de andere kant kan een spoedeisend belang snel opkomen zodra tegen de vrijstelling van de voorschriften van de geldende bestemmingsplannen wordt opgekomen.
Nu, gelet op het vorengaande, de planologische situatie nog onvoldoende is uitgekristalliseerd, ziet de Voorzitter reeds hierin voldoende aanleiding om, ter voorkoming van onomkeerbare gevolgen in het gebied, de besluiten van 7 juli 2005 en 8 juli 2005 te schorsen.
2.8.    De Voorzitter merkt nog op dat het partijen vrijstaat om, indien zij daartoe grond zien, bijvoorbeeld indien de planologische situatie voldoende duidelijk is, te verzoeken toepassing te geven aan artikel 8:87 van de Algemene wet bestuursrecht.
2.9.    Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    schorst bij wijze van voorlopige voorziening de besluiten van het college van gedeputeerde staten van Overijssel van 7 juli 2005, no. WB/2005/1361, en 8 juli 2005, no. WB/2005/1791;
II.    veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Overijssel tot vergoeding van bij verzoekers in verband met de behandeling van de verzoeken opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 377,03 (zegge: driehonderdzevenenzeventig euro en drie cent), waarvan een gedeelte groot € 322,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de provincie Overijssel aan verzoekers onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
III.    gelast dat de provincie Overijssel aan verzoekers het door hen voor de behandeling van de verzoeken betaalde griffierecht ten bedrage van € 552,00 (zegge: vijfhonderdtweeënvijftig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. F.W.M. Kooijman, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel    w.g. Kooijman
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 december 2005
177-461.