200509545/2.
Datum uitspraak: 20 december 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekster], wonend te [woonplaats],
het college van Burgemeester en Wethouders van Utrecht,
verweerder.
Bij besluit van 10 oktober 2005, kenmerk DSO 05.114138, heeft verweerder ingestemd met het saneringsplan voor diverse percelen op het Ledig Erf te Utrecht, kadastraal bekend gemeente Utrecht, Sectie A, nrs. 5185, 772, 2787 en 2788.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 16 november 2005, bij de Raad van State ingekomen op 18 november 2005, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 30 november 2005.
Bij brief van 21 november 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 6 december 2005, waar verzoekster, bijgestaan door mr. F. van der Brug, advocaat te Utrecht, en verweerder, vertegenwoordigd door ing. B. van Seeters en mr. J. Caljé, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
2.2. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.3. De sanering betreft de hoek Ledig Erf/Tolsteegsingel tot aan de Muntsteeg te Utrecht. Op deze locatie is sprake van bodemverontreiniging met minerale olie en vluchtige aromaten. In verband met het risico voor verspreiding dient met de sanering uiterlijk op 1 april 2015 te worden aangevangen.
Het Ledig Erf wordt deels heringericht met bebouwing, bestaande uit een ondergrondse parkeergarage met daarop bedrijfsgebouwen en woningen. De sanering zal in combinatie met de geplande bouwactiviteiten worden uitgevoerd. Binnen de bouwkuip van de aan te leggen parkeergarage wordt de bodemverontreiniging grotendeels afgegraven, deels tot onder het niveau van het grondwater.
De overblijvende verontreiniging in de bouwkuil en onder het verkeerplein op het Ledig Erf, onder het perceel [locatie] en onder de Muntsteeg wordt via in-situ maatregelen gesaneerd tot de tussenwaarde.
Verzoekster is eigenaar van een op het perceel [locatie] gelegen woning.
2.4. Verzoekster stelt dat ernst en urgentie van de sanering alleen vastgesteld zijn voor het perceel kadastraal bekend gemeente Utrecht, Sectie A, nr. 5185.
Verzoekster voert verder aan dat niet gemotiveerd is, waarom de Muntsteeg niet afgegraven kan worden. Haars inziens zou het afgraven van de Muntsteeg, waardoor de helft van de vervuiling buiten de bouwput verwijderd zou worden, de resultaten van de in-situ sanering verbeteren en de duur ervan beperken. Voor het afgraven van het drukke verkeersplein Ledig Erf zijn dure en verkeerstechnisch ingrijpende maatregelen nodig, maar dit geldt niet voor het afgraven van de Muntsteeg, een betegeld voetpad.
Evenmin is volgens haar gemotiveerd aangegeven waarom de kosten van het afgraven van de bodem onder het perceel [locatie] te hoog zijn.
2.4.1. Verweerder voert aan dat om de Muntsteeg af te graven de damwand zeer dicht bij het pand op het perceel [locatie] geplaatst zou moeten worden, hetgeen risico's voor dit pand meebrengt die moeilijk te verzekeren zijn. Verweerder deelt mee dat door middel van in-situ sanering getracht wordt tot onder de tussenwaarde te saneren, alhoewel sanering tot de tussenwaarde zijns inziens voldoende is en in overeenstemming is met het landelijk bodembeleid. Verdergaande sanering is naar zijn mening alleen mogelijk door sloop en herbouw van het pand [locatie]. De kosten hiervan staan volgens verweerder niet in verhouding tot het saneringsresultaat. Daarbij heeft verweerder betrokken dat uit bodem/lucht-onderzoeken is gebleken dat ook zonder sanering bij het huidige gebruik (wonen) geen actuele humane risico's bestaan.
2.4.2. Vaststaat dat de bron van de bodemverontreiniging de autogarage met benzinepomp is die op de hoek Ledig Erf/Tolsteegsingel gelegen was. Eveneens staat vast dat deze bodemverontreiniging ernstig is en dat de sanering urgent is, zodat de sanering voor 1 april 2015 dient te worden aangevangen. De contouren van het verontreinigde gebied zijn bekend, het is aan alle kanten afgeperkt tot aan de streefwaarde. De woning op het perceel [locatie] is in dit afgeperkte gebied gelegen. Aldus kan niet geoordeeld worden dat verweerder beschikte over onvoldoende gegevens over het geval van verontreiniging.
Uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat sanering van het volledige gebied inclusief de bouwkuil door middel van in-situ maatregelen voldoet aan het landelijk bodembeleid, waarbij de geschiktheid van de grond voor het beoogde gebruik voorop staat. Dit ondanks het feit dat niet zeker is dat de streefwaarde bereikt wordt. In verband met de kosten heeft verweerder zich echter op het standpunt gesteld dat deze methode niet in de bouwkuil gebruikt moet worden. Daarbij heeft verweerder betrokken dat afgraven van de grond ertoe leidt dat het terrein eerder beschikbaar is. Voor het perceel [locatie] en de Muntsteeg daarentegen is sanering door middel van in-situ maatregelen voordeliger. Gelet hierop heeft verweerder in redelijkheid in kunnen stemmen met het saneringsplan.
2.5. Gelet hierop ziet de Voorzitter geen aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening in te willigen.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. H. Beekhuis, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, ambtenaar van Staat.
w.g. Beekhuis w.g. Melse
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 december 2005