ECLI:NL:RVS:2005:AU8728

Raad van State

Datum uitspraak
21 december 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200509802/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • W. Konijnenbelt
  • P.A. de Vink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake last onder dwangsom opgelegd door het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant

In deze zaak heeft de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 21 december 2005 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening. Het verzoeker, wonend te [woonplaats], had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant, dat op 22 november 2005 een last onder dwangsom had opgelegd wegens overtredingen van artikel 8.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer. De last hield in dat er een dwangsom van € 25.000 per overtreding zou worden opgelegd, met een maximum van € 250.000, voor het opslaan van bouwmaterialen en bouw- en sloopafval zonder vergunning op het terrein van verzoeker.

Tijdens de zitting op 8 december 2005, waar verzoeker bijgestaan werd door zijn advocaat, heeft de Voorzitter het verzoek behandeld. Verzoeker trok een van de gronden van bezwaar in, en de Voorzitter heeft besloten om het verzoek om voorlopige voorziening deels toe te wijzen. De Voorzitter schorste het bestreden besluit voor zover het de last onder dwangsom betreft, omdat verzoeker had verklaard de puinbreker niet te zullen gebruiken totdat er een beslissing op zijn bezwaar was genomen. Dit betekende dat er geen sprake was van onverwijlde spoed voor dat onderdeel van het verzoek.

De Voorzitter heeft ook bepaald dat de provincie Noord-Brabant het griffierecht van € 138,00 aan verzoeker moet vergoeden. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 21 december 2005, en de schorsing van de last onder dwangsom geldt tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar, met de mogelijkheid tot verlenging indien er binnen die termijn een nieuw verzoek om voorlopige voorziening wordt ingediend.

Uitspraak

200509802/1.
Datum uitspraak: 21 december 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 22 november 2005 heeft verweerder aan verzoeker een last onder dwangsom opgelegd en beslist bestuursdwang toe te passen wegens overtredingen van artikel 8.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bezwaar gemaakt.
Bij brief van 29 november 2005, bij de Raad van State per faxbericht  ingekomen op diezelfde dag, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 8 december 2005, waar verzoeker, in persoon, bijgestaan door mr. Th.J.H.M. Linssen, advocaat te Tilburg, en verweerder, vertegenwoordigd door M.M. Keltering-Schothuis en ing. E.J.H. Janssen, ambtenaren van de provincie, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Ter zitting heeft verzoeker de grond inzake het tot handhaving bevoegde gezag ingetrokken.
2.2.    In het bestreden besluit is de dwangsom vastgesteld op € 25.000 per keer dat wordt geconstateerd dat in strijd met artikel 8.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer op het terrein van de inrichting van verzoeker op het perceel [locatie] te [plaats], zonder daartoe verleende vergunning bouwmaterialen en bouw- en sloopafval zijn opgeslagen. Het maximum waarboven geen dwangsom meer wordt verbeurd is vastgesteld op € 250.000. Verder is in het bestreden besluit beslist bestuursdwang toe te passen ter zake van het in strijd met artikel 8.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer zonder daartoe verleende vergunning in werking hebben van een puinbreker op het terrein van die inrichting.
2.3.    Met instemming van partijen zal de Voorzitter het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening deels toewijzen en het bestreden besluit schorsen voor zover daarbij een last onder dwangsom is opgelegd. Hij zal het verzoek voor het overige afwijzen, nu verzoeker ter zitting heeft verklaard dat hij de puinbreker niet zal gebruiken totdat verweerder een beslissing op zijn bezwaar heeft genomen, zodat er in zoverre geen sprake is van onverwijlde spoed als bedoeld in artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, die een voorlopige voorziening vergt.
2.4.    Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant van 22 november 2005, kenmerk 1143557, voor zover daarbij aan verzoeker een last onder dwangsom is opgelegd wegens overtreding van artikel 8.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer, tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar, met dien verstande dat indien binnen die termijn wordt verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening, de schorsing doorloopt totdat op dat verzoek is beslist.
II.    wijst het verzoek voor het overige af;
III.    gelast dat de provincie Noord-Brabant aan verzoeker het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 138,00 (zegge: honderdachtendertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W. Konijnenbelt, als Voorzitter,
in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, ambtenaar van Staat.
w.g. Konijnenbelt    w.g. De Vink
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 december 2005
154-431.