200505365/1.
Datum uitspraak: 28 december 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. Awb 03/932 van de rechtbank Amsterdam van 9 mei 2005 in het geding tussen:
de raad voor rechtsbijstand te Amsterdam.
Bij besluit van 2 augustus 2001 heeft het bureau rechtsbijstandvoorziening van de raad voor rechtsbijstand te Amsterdam het verzoek van appellante om een toevoeging afgewezen.
Bij besluit van 14 oktober 2002, verzonden op 28 oktober 2002, heeft de raad voor rechtsbijstand te Amsterdam (hierna: de raad) het daartegen door appellante ingestelde administratieve beroep ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 mei 2005, verzonden op 10 mei 2005, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 20 juni 2005, bij de Raad van State ingekomen op 21 juni 2005, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 19 juli 2005. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 5 augustus 2005 heeft de raad van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 november 2005, waar appellante in persoon, en de raad, vertegenwoordigd door mr. W.C.M. Smits, werkzaam bij de raad, zijn verschenen.
2.1. Vaststaat dat het door appellante bij de rechtbank ingediende beroep na afloop van de op 9 december 2002 geëindigde beroepstermijn is ingediend. Hoewel de rechtbank geen reden zag voor verschoonbaarheid van die termijnoverschrijding en in haar overwegingen concludeerde tot het niet-ontvankelijk verklaren van het beroep, heeft zij het beroep niettemin ongegrond verklaard. De aangevallen uitspraak is derhalve innerlijk tegenstrijdig en komt om die reden voor vernietiging in aanmerking.
2.2. Aangezien de rechtbank de termijnoverschrijding aanvankelijk niet heeft onderkend en zij de zaak enige malen ter zitting heeft behandeld, is de tijd die de beoordeling van het beroep heeft gekost aanzienlijk geweest. Gelet hierop zal de Afdeling de zaak zonder terugwijzing afdoen.
2.3. Ingevolge artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
2.4. In het dossier van de rechtbank bevindt zich een verklaring van 5 december 2002 van de behandelend psychiater van appellante, waaruit kan worden afgeleid dat zij ten gevolge van persoonlijke problemen niet in staat was om tijdig beroep in te stellen.
Deze verklaring is afgegeven hangende de termijn voor het instellen van beroep bij de rechtbank tegen het op 28 oktober 2002 verzonden besluit op beroep van 14 oktober 2002. Ter zitting van de Afdeling heeft appellante bevestigd dat de verklaring is opgesteld ten behoeve van een ander beroep van appellante, dat was gericht tegen het besluit van de raad van 25 november 2002, waarbij het administratief beroep van appellante wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk was verklaard.
De Afdeling stelt vast dat appellante zich, blijkens het doen opstellen van de verklaring van 5 december 2002, op dat moment bewust moet zijn geweest van de noodzaak tijdig op te komen tegen afwijzingen van haar aanvragen om een toevoeging ingevolge de Wet op de rechtsbijstand en dat zij toen nog tot 9 december 2002 de gelegenheid had om tijdig beroep in te stellen.
Hoewel appellante zich blijkens haar verklaringen ter zitting eind 2002 in een moeilijke periode bevond, heeft de Afdeling, mede gelet op het vorenoverwogene, in die verklaringen geen grond gevonden voor het oordeel dat van haar niet kan kon worden gevergd tijdig zelfs maar een formeel beroepschrift, op nader aan te voeren gronden, bij de rechtbank in te dienen. Derhalve kan de termijnoverschrijding niet verschoonbaar worden geacht. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep alsnog niet-ontvankelijk verklaren.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
2.6. Een redelijke toepassing van artikel 43, eerste lid, van de Wet op de Raad van State brengt mee dat het griffierecht voor de behandeling van het hoger beroep door de Secretaris van de Raad van State aan appellante wordt terugbetaald.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 9 mei 2005, no. Awb 03/932;
II. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep niet-ontvankelijk;
III. bepaalt dat de Secretaris van de Raad van State aan appellante het door haar voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 103,00 (zegge: honderddrie euro) terugbetaalt.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Haverkamp, ambtenaar van Staat.
w.g. Vlasblom w.g. Haverkamp
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 december 2005