ECLI:NL:RVS:2005:AU8734

Raad van State

Datum uitspraak
28 december 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200503946/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Vlasblom
  • W.M. Haverkamp
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-omzetting van voorwaardelijke toevoeging in definitieve toevoeging

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Raad voor Rechtsbijstand te Amsterdam tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had op 29 maart 2005 geoordeeld dat de Raad de aan [wederpartij] verstrekte voorwaardelijke toevoeging niet had omgezet in een definitieve toevoeging. De Raad had het administratieve beroep van [wederpartij] tegen het besluit van 18 november 2002 niet-ontvankelijk verklaard, omdat dit beroep te laat was ingediend. De rechtbank oordeelde echter dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was, omdat het primaire besluit geen rechtsmiddelenclausule bevatte.

De Raad ging in hoger beroep tegen deze uitspraak. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 22 november 2005 behandeld. De Raad voerde aan dat [wederpartij] niet kon aantonen dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was, omdat zij geen afschrift van het primaire besluit had bewaard. De Afdeling oordeelde dat het aan [wederpartij] was om dit aannemelijk te maken, en dat zij hierin niet was geslaagd. De Afdeling concludeerde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was.

De Afdeling verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van [wederpartij] tegen het besluit van 12 mei 2003 alsnog ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin.

Uitspraak

200503946/1.
Datum uitspraak: 28 december 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de raad voor rechtsbijstand te Amsterdam,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 03/2408 van de rechtbank Amsterdam van 29 maart 2005 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [woonplaats]
en
appellant.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 18 november 2002 heeft het bureau rechtsbijstandvoorziening van de raad voor rechtsbijstand te Amsterdam de aan [wederpartij] verstrekte voorwaardelijke toevoeging niet omgezet in een definitieve toevoeging.
Bij besluit van 12 mei 2003 heeft appellant (hierna: de raad) het daartegen door [wederpartij] ingestelde administratieve beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 29 maart 2005, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door [wederpartij] ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op administratief beroep vernietigd en de raad opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de raad bij brief van 2 mei 2005, bij de Raad van State ingekomen op 4 mei 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 21 juni 2005 heeft [wederpartij] van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 november 2005, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. W.C.M. Smits, werkzaam bij de raad, is verschenen. [wederpartij] is, met bericht, niet verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 3:45, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) wordt, indien tegen een besluit bezwaar kan worden gemaakt of beroep kan worden ingesteld, daarvan bij de bekendmaking en bij de mededeling van het besluit melding gemaakt.
Ingevolge het tweede lid wordt hierbij vermeld door wie, binnen welke termijn en bij welk orgaan bezwaar kan worden gemaakt of beroep kan worden ingesteld.
Ingevolge artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken.
Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
2.2.    Vaststaat dat [wederpartij] tegen het primaire besluit van 18 november 2002 pas bij brief van 29 maart 2003, door de raad ontvangen op 2 april 2003, en derhalve met overschrijding van de in artikel 6:7 van de Awb neergelegde termijn, administratief beroep heeft ingesteld. Om die reden heeft de raad dat beroep niet-ontvankelijk verklaard.
[wederpartij] heeft in eerste aanleg aangevoerd dat zij naar aanleiding van het in de brief van 6 november 2002 kenbaar gemaakte voornemen om de voorwaardelijk verleende toevoeging niet om te zetten in een definitieve toevoeging, bij brief van 11 november 2002 een zienswijze heeft ingediend. Aangezien op die zienswijze in het primaire besluit in het geheel niet is ingegaan en de termijn tussen de zienswijze en het primaire besluit slechts enkele dagen bedroeg, is [wederpartij] er naar haar zeggen vanuit gegaan dat haar zienswijze en dat besluit elkaar hadden gekruist. Nu het primaire besluit volgens [wederpartij] voorts geen rechtsmiddelenclausule bevatte, verkeerde zij in de veronderstelling dat haar bezwaren nog in behandeling waren.
2.3.    De rechtbank heeft overwogen dat ervan moet worden uitgegaan dat in het primaire besluit, waarvan noch [wederpartij] noch de raad een afschrift heeft bewaard, in strijd met het bepaalde in artikel 3:45 van de Awb geen beroepsclausule was vermeld. De rechtbank heeft hierin grond gezien om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten.
2.4.    De raad bestrijdt dit oordeel met succes. Anders dan de rechtbank, is de Afdeling van oordeel dat het aan [wederpartij] is om aannemelijk te maken dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. Zij heeft van het primaire besluit echter geen afschrift bewaard, zodat zij haar stelling dat daarin geen rechtsmiddelenclausule was opgenomen, niet kan onderbouwen. Bovendien heeft de raad, die een dossierexemplaar van dat besluit zonder rechtsmiddelenclausule had overgelegd, ter zitting van de rechtbank met geanonimiseerde voorbeelden toegelicht dat een dergelijk besluit via zijn computersysteem automatisch in drievoud wordt aangemaakt en dat daarbij slechts een rechtsmiddelenclausule wordt opgenomen in de voor de rechtszoekende en de rechtsbijstandsverlener bestemde exemplaren, en niet in het dossierexemplaar. Nu de raad aldus begin van bewijs heeft geleverd dat het primaire besluit wel een rechtsmiddelenclausule behelsde, het op de weg van [wederpartij] lag het tegendeel aannemelijk te maken en zij de stellingen van de raad heeft betwist zonder het haar toegezonden primaire besluit over te leggen, moet het ervoor worden gehouden dat de rechtsmiddelenclausule niet op het besluit van 22 november 2002 ontbrak.
De Afdeling deelt evenmin de opvatting van [wederpartij] dat de raad haar schrijven van 11 november 2002 als administratief beroep, gericht tegen het besluit van 18 november 2002, had moeten aanmerken. Zij heeft immers zelf verklaard dat zij het primaire besluit pas heeft ontvangen, nadat zij haar zienswijze had ingediend. Dat aan dit primaire besluit een motiveringsgebrek kleefde, omdat hierin niet op haar zienswijze is ingegaan, doet er, mede bezien in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de aanwezigheid van een rechtsmiddelenclausule, niet aan af dat van haar mocht worden verwacht dat zij een afzonderlijk beroepschrift zou indienen.
2.5.    Uit het vorenstaande volgt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het door [wederpartij] bij de rechtbank ingestelde beroep tegen het besluit van 12 mei 2003 alsnog ongegrond verklaren.
2.6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 29 maart 2005, no. AWB 03/2408;
III.    verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Haverkamp, ambtenaar van Staat.
w.g. Vlasblom    w.g. Haverkamp
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 december 2005
306-450.