200503358/1.
Datum uitspraak: 28 december 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], gevestigd te [plaats], en haar vennoten [vennoot A] en [vennoot B], wonende te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. GEMWT 04/2380 van de rechtbank Rotterdam van 10 maart 2005 in het geding tussen:
het dagelijks bestuur van de deelgemeente Hillegersberg-Schiebroek.
Bij besluit van 2 maart 2004 heeft het dagelijks bestuur van de deelgemeente Hillegersberg-Schiebroek (hierna: het dagelijks bestuur) aan [appellanten] onder aanzegging van bestuursdwang gelast het met het geldende bestemmingsplan strijdige gebruik van de door [appellanten] gehuurde ruimte aan de [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) te staken en gestaakt te houden op of voor 31 juli 2004.
Bij besluit van 22 juni 2004 heeft het dagelijks bestuur, voorzover hier van belang, het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 maart 2005, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank), voorzover hier van belang, het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 18 april 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 28 juni 2005 heeft het dagelijks bestuur van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 november 2005, waar [vennoot A], bijgestaan door mr. L.E.J. Vleesenbeek, advocaat te Rotterdam, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. M.A.C. Kooij en ing. I.M. van Berkel, ambtenaren der gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Groot-uitbreidingsplan van Hillegersberg" (hierna: het bestemmingsplan) rust op het perceel de bestemming "gesloten-bebouwing C".
Ingevolge artikel 5, paragraaf 4, van de voorschriften van de bij het bestemmingsplan behorende "Bebouwingsverordening voor de gronden in het groot-uitbreidingsplan" wordt onder gesloten-bebouwing C verstaan het bouwen in gesloten bouw, waarvan de hoogte niet meer dan 9 meter mag bedragen en waarbij het bouwen van winkels geoorloofd is.
Op grond van artikel 11, paragraaf 2 in samenhang met 3, van de voorschriften van de bij het bestemmingsplan behorende "Bebouwingsverordening voor de gronden in het groot-uitbreidingsplan", voorzover hier van belang, is het op de terreinen, die zijn aangewezen om te worden bebouwd volgens gesloten-bebouwing C geoorloofd pakhuizen en andere bedrijfsgebouwen op te richten of bestaande gebouwen daartoe in te richten, indien deze bedrijven, werkplaatsen en pakhuizen van geringe omvang zijn en slechts moeten dienen om te voorzien in de plaatselijke behoefte.
Op grond van artikel 2 van de "Voorschriften verzamelherziening inzake gebruiksbepaling" is het verboden om gebouwen, gelegen in het bestemmingsplan, geheel of gedeeltelijk te gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de in het plan gegeven bestemming en/of het volgens de bij het plan behorende voorschriften uitsluitend toelaatbare gebruik, dan wel met de uit die voorschriften voortvloeiende aard van de bebouwing.
2.2. Appellanten betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat sprake is van met het bestemmingsplan strijdig gebruik.
Het betoog faalt. Buiten twijfel is dat de sportschool niet als pakhuis als bedoeld in bovenvermeld artikel 11 is te beschouwen. Hoewel in het bestemmingsplan een definitie van "ander bedrijfsgebouw" als bedoeld in dit artikel ontbreekt, moet het er gezien de situering van het pand voor worden gehouden dat de planwetgever in 1933 niet voor ogen heeft gehad een voor de omliggende woningen geluidoverlast veroorzakend bedrijf als een sportschool op het perceel toe te staan. Van een "ander bedrijfsgebouw" in de zin van voornoemd artikel 11 kan dus evenmin sprake zijn.
2.3. De conclusie is dat is gehandeld in strijd met artikel 2 van de "Voorschriften verzamelherziening inzake gebruiksbepaling", zodat het dagelijks bestuur terzake handhavend kon optreden.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.4. Appellanten voeren in hoger beroep ten aanzien van het gebruik maken door het dagelijks bestuur van de aanschrijvingsbevoegdheid geen argumenten aan waarom de aangevallen uitspraak in hun ogen onjuist is.
De rechtbank heeft op goede gronden geoordeeld dat geen sprake is van concreet uitzicht op legalisatie of bijzondere omstandigheden op grond waarvan van handhavend optreden dient te worden afgezien.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. Klein Nulent, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. Klein Nulent
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 december 2005