200508050/2.
Datum uitspraak: 23 december 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekster], gevestigd te [plaats],
het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerder.
Bij besluit van 22 december 2004 heeft de stadsdeelraad van het stadsdeel Amsterdam Oud Zuid van de gemeente Amsterdam het bestemmingsplan "Vondelpark" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 19 juli 2005, no.2005-25388, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 16 september 2005, bij de Raad van State per fax ingekomen op dezelfde dag, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 19 september 2005.
Bij brief van 16 september 2005, bij de Raad van State per fax ingekomen op dezelfde dag, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 9 december 2005, waar verzoekster, in de persoon van [verzoekers] en bijgestaan door mr. R.A. IJssendijk, advocaat te Amsterdam, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. H.T. Ziengs, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is daar namens de stadsdeelraad mr. D.S.M. Voost, ambtenaar van het stadsdeel, gehoord.
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
2.3. Het plan voorziet in een juridisch-planologische regeling voor het Vondelpark, voor zover dit ligt binnen het stadsdeel Amsterdam Oud Zuid. Voorafgaand aan het plan is voor het plangebied de bouwverordening van de gemeente Amsterdam van toepassing.
2.4. Verzoekster stelt dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Horecavoorzieningen" met de nadere aanduidingen "(IV) horeca IV toegestaan", "verhuur van sportartikelen toegestaan" en "overdekt terras toegestaan", wat betreft het perceel [locatie]. Teneinde onomkeerbare gevolgen te voorkomen, heeft zij de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Zij stelt dat het spoedeisend belang is gelegen in het feit dat in het geval het bestreden besluit niet wordt geschorst de door haar ingediende bouwaanvraag vroegtijdig zal worden afgewezen, nu het bestemmingsplan niet in de door haar gewenste bouwmogelijkheid voor haar perceel voorziet. Verder zal de bedrijfsvoering in strijd zijn met het nieuwe planologische regime, aldus verzoekster.
2.5. Verzoekster huurt het perceel met opstallen [locatie] van de gemeente Amsterdam en exploiteert daar de horecagelegenheid "De Vondeltuin". In het verleden bedroeg het totaal bebouwde oppervlak ongeveer 120 m², maar een deel van deze bebouwing is in de loop der jaren door verschillende branden verwoest. De thans nog aanwezige twee oorspronkelijke opstallen zijn in het plan positief bestemd. Blijkens de plankaart bedraagt de oppervlakte van de opstallen ongeveer 16 m², respectievelijk 21 m². Voorts is bij besluit van 22 april 2004 aan verzoekster vrijstelling verleend van de bouwverordening voor een periode van maximaal vijf jaar met daarbij een tijdelijke bouwvergunning voor het plaatsen van twee partytenten, om aldus te kunnen voldoen aan de minimumoppervlakte-eis ingevolge het Besluit eisen inrichting Drank- en Horecawet. Ter zitting heeft verzoekster verklaard dat door haar een bouwaanvraag is ingediend om illegaal gebouwde bouwwerken te legaliseren.
2.6. Naar uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt, strekt het verzoek er onder meer toe dat het vervangen van de bestaande gebouwen door één groter gebouw mogelijk wordt, dan wel dat in een bouwmogelijkheid wordt voorzien om de illegaal gebouwde bouwwerken te kunnen legaliseren. Het bestemmingsplan voorziet niet in deze mogelijkheden. Verzoekster is dan ook niet gebaat bij schorsing van het bestreden besluit, aangezien daarmee het plan nog steeds niet in de door haar gewenste bouwmogelijkheden voorziet. Een voorlopige voorziening die dat mogelijk zou moeten maken, is te verstrekkend, aangezien het scheppen van de door verzoekster beoogde mogelijkheden niet met een uitspraak van de Afdeling kan worden bewerkstelligd. Indien deze uitspraak zou strekken tot onthouding van goedkeuring aan het desbetreffende plandeel, zou daarmee immers verwezenlijking van het gewenste nog niet mogelijk zijn. De vraag of verweerder in redelijkheid kon instemmen met de in het plan neergelegde regeling op dit punt zal in de bodemprocedure moeten worden beantwoord.
2.7. Voorts overweegt de Voorzitter dat niet is gebleken dat de bedrijfsvoering bij de inwerkingtreding van het plan in strijd zal zijn met het planologisch regime. Verzoekster kan op grond van de aan haar verleende tijdelijke bouwvergunning, die onherroepelijk is, voldoen aan het minimum oppervlakte-vereiste ingevolge het Besluit eisen inrichting Drank- en Horecawet. Aldus is met het verzoek om voorlopige voorziening ook in zoverre geen spoedeisend belang gemoeid.
2.8. Voor zover verzoekster ter zitting heeft gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen ter voorkoming van eventuele handhaving, overweegt de Voorzitter als volgt. Ter zitting is gebleken dat in strijd met de aan verzoekster verleende tijdelijke bouwvergunning voor twee partytenten een groter bouwwerk is gebouwd dan is vergund. De vertegenwoordiger van de stadsdeelraad heeft ter zitting verklaard dat hij niet uitgesloten acht dat het dagelijks bestuur op korte termijn handhavend zal optreden in verband met het in strijd met de bouwvergunning gebouwde bouwwerk, maar dat in dat geval die maatregelen niet zover zullen strekken dat daardoor de huidige bedrijfsvoering onmogelijk wordt gemaakt. De onderhavige procedure is slechts in zoverre van betekenis voor een eventuele handhavingsprocedure dat met de beslissing van de Voorzitter het planologisch regime wordt bepaald dat een rol speelt bij de beantwoording van de vraag of concreet zicht op legalisatie bestaat. Bij afwijzing van het verzoek zal het voorliggende plan in werking treden. Een eventuele bouwaanvraag ter legalisering van de aanwezige bebouwing zal dan moeten worden afgewezen, omdat het bestemmingsplan in zoverre niet in bouwmogelijkheden voorziet. In dat geval bestaat er geen concreet zicht op legalisatie. Bij toewijzing van het verzoek om schorsing van het plandeel zal het oude planologische regime, te weten de bouwverordening, van kracht blijven. Voor zover verzoekster op grond van dat regime ruimere bouwmogelijkheden zou hebben, dient echter een bouwaanvraag op grond van artikel 50, eerste en tweede lid, van de Woningwet te worden aangehouden in verband met het in procedure zijnde bestemmingsplan. Ook in dat geval bestaat er daarom geen concreet zicht op legalisatie. Gelet hierop en mede gezien hetgeen is overwogen onder 2.6, heeft schorsing van het bestreden besluit geen effect op een eventuele handhavingsprocedure. De Voorzitter ziet ook in zoverre geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
2.9. Ook overigens is niet gebleken van omstandigheden die het treffen van een voorlopige voorziening als door verzoekster beoogd rechtvaardigen, zodat het verzoek dient te worden afgewezen.
2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. M. Oosting, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J. Verbeek, ambtenaar van Staat.
w.g. Oosting w.g. Verbeek
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 december 2005