ECLI:NL:RVS:2005:AU8756

Raad van State

Datum uitspraak
28 december 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200410056/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • J.R. Schaafsma
  • H. Borstlap
  • M.W.L. Simons-Vinckx
  • P. Plambeck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergunningverlening voor akkerbouw- en vleeskuikenbedrijf in Wûnseradiel

In deze zaak gaat het om de vergunningverlening door het college van burgemeester en wethouders van Wûnseradiel aan een vergunninghouder voor een akkerbouw-, vleeskuiken- en dorsbedrijf. Het besluit tot vergunningverlening dateert van 26 oktober 2004 en is op 4 november 2004 ter inzage gelegd. Appellanten, wonend in de gemeente Wûnseradiel, hebben op 10 december 2004 beroep ingesteld tegen dit besluit. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 21 november 2005 ter zitting behandeld. De appellanten betogen dat de aanvraag om vergunning onjuist en onvolledig is, en dat deze geen reëel beeld geeft van de werkzaamheden binnen de inrichting. Ze wijzen op verschillende aspecten zoals mestopslag en onderhoudswerkzaamheden die niet in de aanvraag zijn vermeld.

De Afdeling overweegt dat de aanvraag voldoende informatie bevat voor een goede beoordeling van de milieueffecten. De activiteiten die in de aanvraag zijn vermeld, maken deel uit van de vergunning. Activiteiten die niet zijn aangevraagd, zoals werkzaamheden met een compressor, zijn niet vergund. De Afdeling stelt vast dat de vergunningverlening moet worden beoordeeld aan de hand van het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van de gewijzigde Wet milieubeheer op 1 december 2005. De appellanten hebben niet aangetoond dat de aanvraag niet in behandeling had mogen worden genomen.

De Afdeling concludeert dat het bestreden besluit in strijd is met de Algemene wet bestuursrecht, omdat verweerder niet heeft getoetst aan de relevante richtlijnen en de nodige kennis omtrent de feiten niet heeft vergaard. Het beroep van de appellanten is gegrond, en het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Wûnseradiel wordt vernietigd. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van de appellanten en moet het griffierecht worden vergoed.

Uitspraak

200410056/1.
Datum uitspraak: 28 december 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], wonend te [woonplaats], gemeente Wûnseradiel,
en
het college van burgemeester en wethouders van Wûnseradiel,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 26 oktober 2004 heeft verweerder aan [vergunninghouder] een vergunning, als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer, verleend voor een akkerbouw-, vleeskuiken- en dorsbedrijf gelegen op het perceel [locatie] en de [locatie] te [plaats], kadastraal bekend gemeente Witmarsum, sectie […], nummers […] tot en met […], […], […] en […] gedeeltelijk. Dit besluit is op 4 november 2004 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 9 december 2004, bij de Raad van State ingekomen op 10 december 2004, beroep ingesteld.
Bij brief van 21 september 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 november 2005, waar appellanten, in persoon en bijgestaan door mr. A.J. Spoelstra, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. S. Lemstra en A.G. Faber, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
Bij wet van 16 juli 2005, houdende wijziging van de Wet milieubeheer en de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Stb. 2005, 432), in werking getreden op 1 december 2005, is de Wet milieubeheer gewijzigd. Nu het bestreden besluit vóór 1 december 2005 is genomen, moet dit worden beoordeeld aan de hand van het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wet.
2.2.    Appellanten betogen dat verweerder de aanvraag om vergunning niet in behandeling had mogen nemen, nu deze aanvraag onjuist dan wel onvolledig is en geen reëel beeld geeft van de werkzaamheden binnen de onderhavige inrichting. Zij wijzen daarbij onder andere op de incidentele mestopslag, de onderhoudswerkzaamheden aan installaties en machines en de daarbij gebruikte apparatuur alsook de incidentele verkeersbewegingen. Voorts zijn in de aanvraag de opslag voor een olievoorraad en aanverwante onderhoudsproducten alsmede de opslag van stro en houtkrullen niet vermeld, aldus appellanten.
Zoals de Afdeling reeds heeft overwogen in de uitspraak van 28 juli 2004 in zaak no. <a target="_blank" href='http://rvs2.projectcolor.nl/verdicts/verdict_details.asp?verdict_id=8016'>200307086/1</a> met betrekking tot de onderhavige aanvraag om vergunning, leidt hetgeen appellanten hebben aangevoerd niet tot het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de aanvraag voldoende informatie bevat voor een goede beoordeling van de gevolgen voor het milieu.
De in de aanvraag, en de daarbij behorende bescheiden, vermelde activiteiten maken blijkens het dictum van het bestreden besluit deel uit van de vergunning. Activiteiten die niet door vergunninghoudster zijn aangevraagd, zoals werkzaamheden met een compressor, zijn derhalve niet vergund. Voor zover het beroep van appellanten voortkomt uit de vrees dat deze, en mogelijk andere, niet vergunde activiteiten toch zullen plaatsvinden, overweegt de Afdeling dat deze beroepsgrond geen betrekking heeft op de rechtmatigheid van de ter beoordeling staande vergunning en om die reden niet kan slagen. De Algemene wet bestuursrecht voorziet overigens in de mogelijkheid tot het treffen van maatregelen die strekken tot het afdwingen van de naleving van de vergunning en de daaraan verbonden voorschriften.
2.3.    Bij besluit van 16 september 2003 heeft verweerder aan vergunninghoudster een vergunning verleend als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer voor het houden van 63.500 slachtkuikens. In haar uitspraak van 28 juli 2004, no. <a target="_blank" href='http://rvs2.projectcolor.nl/verdicts/verdict_details.asp?verdict_id=8016'>200307086/1</a>, heeft de Afdeling dat besluit vernietigd. Daartoe is overwogen dat in het kader van de Richtlijn 96/61/EEG van de Raad van de Europese Unie van 24 september 1996 inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging (hierna: de Richtlijn) met betrekking tot de vergunde inrichting sprake is van een nieuwe installatie in de zin van de Richtlijn.
2.4.    Appellanten betogen dat verweerder bij de beoordeling dat de inrichting dient te worden aangemerkt als een nieuwe installatie in de zin van de Richtlijn ten onrechte artikel 9, derde en vierde lid, van de Richtlijn buiten beschouwing heeft gelaten.
2.4.1.    Verweerder heeft een nieuwe beoordeling gemaakt en heeft vastgesteld dat sprake is van een nieuwe installatie als bedoeld in de Richtlijn. Voorts heeft hij beoordeeld of sprake is van een belangrijke wijziging als bedoeld in artikel 2, aanhef en onder 10, onderdeel b, van de Richtlijn.     Verweerder is van mening dat niet aan artikel 9 van de Richtlijn hoeft te worden getoetst. Hij stelt in het bestreden besluit gemotiveerd te hebben aangegeven dat de nieuwe installatie geen (belangrijke) negatieve milieueffecten met zich brengt.
2.4.2.    Ingevolge artikel 4 van de Richtlijn, voor zover hier van belang, treffen de Lid-Staten de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat geen nieuwe installatie wordt geëxploiteerd zonder een vergunning overeenkomstig deze richtlijn.
2.4.3.    Nu sprake is van een nieuwe installatie in de zin van de Richtlijn volgt uit het bepaalde in artikel 4 van de Richtlijn dat verweerder daarbij dient te toetsen aan het bepaalde in artikel 9 van de Richtlijn. In dit kader dient hij onder meer te beoordelen of de stallen voldoen aan de beste beschikbare technieken en moet rekening worden gehouden met de technische kenmerken, de geografische ligging van de installatie alsmede de plaatselijke milieuomstandigheden. Die beoordeling heeft verweerder ten onrechte achterwege gelaten.
Nu verweerder dit heeft miskend, is het bestreden besluit in zoverre in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht, dat eist dat het bestuursorgaan bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis vergaart omtrent de relevante feiten, alsmede artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht, dat eist dat een besluit berust op een deugdelijke motivering.
2.5.    Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd. De overige gronden behoeven geen bespreking.
2.6.    Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het beroep gegrond;
II.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Wûnseradiel van 26 oktober 2004;
III.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Wûnseradiel tot vergoeding van bij appellanten in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 687,27 (zegge: zeshonderdzevenentachtig euro en zevenentwintig cent), waarvan een gedeelte groot € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Wûnseradiel aan appellanten onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
IV.    gelast dat de gemeente Wûnseradiel aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 138,00 (zegge: honderdachtendertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.R. Schaafsma, Voorzitter, en drs. H. Borstlap en mr. M.W.L. Simons-Vinckx, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, ambtenaar van Staat.
w.g. Schaafsma    w.g. Plambeck
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 december 2005
159-492.