ECLI:NL:RVS:2005:AU8767

Raad van State

Datum uitspraak
23 december 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200510251/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen bouwvergunning voor garage in Apeldoorn

Op 15 februari 2005 verleende het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn aan [vergunninghouder] een vrijstelling en bouwvergunning voor het vergroten van een garage op het perceel [locatie] te [plaats]. Tegen deze beslissing heeft verzoeker op 15 december 2005 hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij hij tevens verzocht om een voorlopige voorziening. De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het verzoek op 20 december 2005 ter zitting behandeld. Verzoeker was aanwezig, bijgestaan door mr. H. Martens, terwijl het college werd vertegenwoordigd door G.L. ter Brugge. De vergunninghouder was afwezig.

De Voorzitter overwoog dat besluiten in het algemeen uitvoerbaar zijn, ook als daartegen een rechtsmiddel is aangewend. Dit geldt des te meer nu de rechter in eerste aanleg het besluit heeft getoetst en het beroep ongegrond heeft verklaard. De Voorzitter vond geen aanleiding om aan te nemen dat de vrijstelling en bouwvergunning in de bodemprocedure niet in stand zouden blijven. Er waren geen aanknopingspunten dat het college onvoldoende rekening had gehouden met de belangen van verzoeker.

Op basis van deze overwegingen werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De Voorzitter concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 23 december 2005.

Uitspraak

200510251/2.
Datum uitspraak: 23 december 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nos. 05/1816 en 05/1817 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zutphen van 30 november 2005 in het geding tussen:
verzoeker
en
het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn.
1.Procesverloop
Bij besluit van 15 februari 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn (hierna: het college) aan [vergunninghouder] vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het vergroten van een garage op het perceel [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 12 oktober 2005 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 30 november 2005, verzonden op 12 december 2005, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Zutphen (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft verzoeker bij brief van 15 december 2005, bij de Raad van State ingekomen op 16 december 2005, hoger beroep ingesteld.
Bij brief van 15 december 2005, bij de Raad van State ingekomen op
16 december 2005, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 20 december 2005, waar verzoeker in persoon, bijgestaan door mr. H. Martens, gemachtigde, en het college, vertegenwoordigd door G.L. ter Brugge, ambtenaar van de gemeente Apeldoorn zijn verschenen. Vergunninghouder is met bericht van verhindering niet verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Besluiten zijn in het algemeen uitvoerbaar, ook als daartegen een rechtsmiddel is aangewend. Dit geldt te meer, inzien zoals in dit geval, de rechter in eerste aanleg het besluit heeft getoetst en het daartegen ingestelde beroep ongegrond heeft geoordeeld.
2.2.    In hetgeen verzoeker naar voren heeft gebracht, wordt geen aanleiding gevonden voor het oordeel dat op voorhand moet worden aangenomen dat de vrijstelling en bouwvergunning in de bodemprocedure niet in stand zullen blijven.
2.3.    Hierbij wordt in aanmerking genomen dat geen aanknopingspunten zijn te vinden voor het oordeel dat het college bij afweging van de betrokken belangen onvoldoende rekening heeft gehouden met de belangen van verzoeker.
2.4.    Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
2.5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.L.M. Steinebach-de Wit, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijkw.g. Steinebach-de Wit
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 december 2005
328.