200504873/1.
Datum uitspraak: 28 december 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats], gemeente Hulst,
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats], gemeente Hulst,
het college van gedeputeerde staten van Zeeland,
verweerder.
Bij besluit van 23 september 2004 heeft de gemeenteraad van Hulst, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 24 augustus 2004, het bestemmingsplan "Clinge" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 12 april 2005, nr. 0503475/92/4, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief van 3 juni 2005, bij de Raad van State ingekomen op 6 juni 2005, en [appellant sub 2] bij brief van 16 juni 2005, bij de Raad van State ingekomen op 20 juni 2005, beroep ingesteld. [Appellant sub 1] heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 22 juni 2005.
Bij brief van 7 september 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van [appellant sub 1]. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 december 2005, waar [appellant sub 1], in persoon, [appellant sub 2], in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door J.M. van de Vrie, ambtenaar van de provincie zijn verschenen. Voorts is daar als partij gehoord de gemeenteraad, vertegenwoordigd door R.J.A.M de Kesel, ambtenaar van de gemeente.
2.1. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.3. Het plan heeft betrekking op de bebouwde kom van de kern Clinge. Met het plan wordt beoogd voor het gebied een actuele planologische regeling te geven.
Het standpunt van [appellant sub 1]
2.4. Appellant stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan de plandelen met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden (B)" voor de percelen [locaties]. Volgens appellant brengt het plan in zoverre op de Kapelledreef overlast van verkeer van en naar de bedrijfsloodsen op genoemde percelen met zich.
Het standpunt van verweerder
2.5. Verweerder acht deze plandelen niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening. Hij overweegt dat met het plan onder meer wordt beoogd de bestaande situatie vast te leggen. De aan de percelen toegekende bestemming "Bedrijfdoeleinden (B)" is in overeenstemming met de situatie ter plaatse.
De door appellant aangevoerde bezwaren zijn van verkeerskundige aard en hebben betrekking op de naleving en handhaving van bij of krachtens de wegenverkeerswetgeving gestelde regels. Hierbij heeft verweerder in ogenschouw genomen dat in de Kapelledreef een aantal wegverhardingen is aangebracht die de doorstroming van het verkeer kunnen bevorderen.
Vaststelling van de feiten
2.6. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.6.1. Appellant is woonachtig aan de [locatie 1]. Ten westen van zijn perceel bevinden zich de percelen [locaties] met een bedrijfsbestemming. Volgens de plantoelichting gaat het om metaalhandelsbedrijven. Op beide percelen staat een loods waarvoor in 1992 en 1995 bouwvergunningen zijn verleend. In 1997 is voor de metaalhandelsactiviteiten tevens een milieuvergunning verleend.
2.6.2. Blijkens het fotomateriaal dat ter zitting door verweerder en de gemeenteraad is getoond, bevindt zich in de Kapelledreef een aantal wegverhardingen.
Het oordeel van de Afdeling
2.7. Gelet op het karakter van het plan dat beoogt de bestaande situatie in de kern Clinge vast te leggen en het feit dat de percelen reeds zeer lange tijd rechtmatig worden gebruikt overeenkomstig hun bestemming, kon verweerder in redelijkheid besluiten aan de betreffende plandelen goedkeuring te verlenen. Zo er ondanks de wegverhardingen al sprake is van hinder ten gevolge van het bedrijfsgerelateerde verkeer ter plaatse, behoefde verweerder hierin geen aanleiding te zien goedkeuring aan deze plandelen te onthouden. In dit verband heeft verweerder zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat hieraan met toepassing van de wegenverkeerswetgeving kan worden tegemoet gekomen.
Overigens is het college van burgemeester en wethouders ingevolge artikel 29, tweede lid, aanhef en onder n, van de planvoorschriften bevoegd om overeenkomstig de wens van appellant onder bepaalde voorwaarden de bestemming van deze percelen te wijzigen in een bestemming voor woondoeleinden.
2.7.1. Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder in zoverre terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan.
Het beroep van [appellant sub 1] is ongegrond.
Het standpunt van [appellant sub 2]
2.8. Hetgeen appellant aanvoert, komt erop neer dat de gemeenteraad in zijn besluit tot vaststelling van het plan weliswaar heeft overwogen dat de door appellant gewenste, te bouwen loods bij zijn agrarisch bouwblok dient te worden betrokken, doch dat de raad het desbetreffende plandeel ten onrechte ongewijzigd heeft vastgesteld. Verder stelt appellant dat hoewel verweerder aan dit plandeel goedkeuring heeft onthouden, dit plandeel van de zijde van de gemeente niet wordt aangepast.
2.9. Verweerder acht de bedenkingen van appellant gegrond en heeft aan het desbetreffende plandeel goedkeuring onthouden wegens strijd met een goede ruimtelijke ordening. Volgens verweerder kan uit de stukken niet worden opgemaakt waarom de gemeenteraad enerzijds de zienswijze van appellant gegrond heeft verklaard maar anderzijds de plankaart niet heeft aangepast.
Vaststelling van de feiten
2.10. Appellant exploiteert een agrarisch bedrijf op zijn perceel aan de [locatie 2]. In zijn reactie op de door appellant ingebrachte zienswijze erkent de gemeenteraad dat de plankaart wat betreft het agrarische bouwblok van appellant dient te worden gewijzigd in dier voege dat hierin het bijgebouw alsnog wordt opgenomen. Bij de vaststelling heeft de gemeenteraad de plankaart desondanks niet gewijzigd.
Het oordeel van de Afdeling
2.11. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat appellant zich kan verenigen met de onthouding van goedkeuring aan het desbetreffende plandeel en met de motivering die verweerder aan deze beslissing ten grondslag heeft gelegd. Het beroep van appellant is dan ook niet hiertegen gericht, maar tegen de vermeende weigering van de zijde van het gemeentebestuur om dit plandeel aan te passen. In verband met artikel 30, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening is de gemeenteraad echter gehouden om binnen één jaar een nieuw plan vast te stellen, waarbij het besluit van verweerder in acht wordt genomen.
2.11.1. Gelet hierop heeft verweerder terecht in zoverre goedkeuring onthouden aan het plan. In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Afdeling evenmin aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van [appellant sub 2] is ongegrond.
2.12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.W.M. Kooijman, ambtenaar van Staat.
w.g. Hoekstra w.g. Kooijman
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 december 2005