200503472/1.
Datum uitspraak: 28 december 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Bouwfonds MAB Ontwikkeling B.V.", gevestigd te Amersfoort,
appellante,
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
Bij besluit van 6 juli 2004 heeft de gemeenteraad van Millingen aan de Rijn, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 22 juni 2004, het bestemmingsplan "Kom Millingen" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 22 februari 2005, nr. RE2004.70033, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit heeft appellante (hierna: Bouwfonds) bij brief van 20 april 2005, bij de Raad van State ingekomen op 21 april 2005, beroep ingesteld.
Verweerder heeft bij brief van 7 juni 2005 meegedeeld dat geen verweerschrift wordt uitgebracht.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 30 augustus 2005. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Reinplus Van Woerden Bunker B.V." (hierna: Reinplus). Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 december 2005, waar Bouwfonds, vertegenwoordigd door mr. T.I. van Koten, advocaat te Rotterdam, bijgestaan door [gemachtigde], en verweerder, vertegenwoordigd door P.G.A.L. Evers, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn daar gehoord de gemeenteraad van Millingen aan de Rijn, vertegenwoordigd door S. Tichelaar, ambtenaar van de gemeente, en Reinplus, vertegenwoordigd door mr. C.J. Schipperus, advocaat te Nijmegen.
2.1. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.3. Verweerder heeft de plandelen met de bestemming "Woondoeleinden -W-", "Verblijfsdoeleinden" en "Groen" ter plaatse van het Bijlandtterrein, alsmede de in artikel 26, zevende lid, van de planvoorschriften, opgenomen wijzigingsbevoegdheid 5, ten behoeve van het Bijlandtterrein, naar aanleiding van de bedenkingen van Reinplus in strijd geacht met een goede ruimtelijke ordening en daaraan goedkeuring onthouden.
2.3.1. Volgens verweerder is gebleken dat de maximale waarde van de geluidbelasting op enkele van de op het Bijlandtterrein nieuw geprojecteerde woningen hoger zal zijn dan 73 dB(A) ten gevolge van het in de nabijheid gevestigde bunkerstation van Reinplus. Nu niet is gebleken van voorzieningen die de overschrijding van de grenswaarde van 70 dB(A) tegengaan, noch van verplaatsing van het bunkerstation, kan voor een deel van de op het Bijlandtterrein te realiseren woningen geen aanvaardbaar woon- en leefklimaat gegarandeerd worden, aldus verweerder.
Het standpunt van Bouwfonds
2.4. Bouwfonds stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft onthouden aan de plandelen met de bestemming "Woondoeleinden -W-", "Verblijfsdoeleinden" en "Groen" ter plaatse van het Bijlandtterrein, alsmede aan de in artikel 26, zevende lid, van de planvoorschriften, opgenomen wijzigingsbevoegdheid 5.
2.4.1. Volgens Bouwfonds is verweerder er ten onrechte van uitgegaan dat de geluidvoorschriften van het bunkerstation gelden op 50 meter van de grens van de inrichting, terwijl deze volgens de milieuvergunning gelden op 50 meter van het zogeheten bunkerschip. Binnen deze afstand tot het bunkerschip is niet in woningen voorzien, aldus Bouwfonds.
2.4.2. Voorts acht Bouwfonds de omvang van de onthouding van goedkeuring onvoldoende gemotiveerd. In het bijzonder is volgens Bouwfonds niet duidelijk waarom goedkeuring moet worden onthouden aan de wijzigingsbevoegdheid met betrekking tot het Bijlandtterrein. Deze mag immers pas worden toegepast indien geen bezwaren bestaan vanuit onder meer de milieukwaliteit, zodat in de woningen een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd is.
Vaststelling van de feiten
2.5. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.5.1. Het bestemmingsplan voorziet op het Graaf van Bijlandtterrein, dat thans braak ligt, in de bouw van 48 woningen, waarvan 20 langs de Rijndijk en 28 in het binnengebied. Van deze woningen zijn er 34 rechtstreeks bestemd met de bestemming "Woondoeleinden -W-". De overige 14 woningen liggen binnen de geluidzone van een nabijgelegen scheepswerf en kunnen alleen worden gebouwd na toepassing van wijzigingsbevoegdheid 5. Ingevolge artikel 26, zevende lid, onder c, van de planvoorschriften, kan van deze wijzigingsbevoegdheid alleen gebruik worden gemaakt indien kort gezegd de op de plankaart aangegeven '50 dB(A)-contour industrielawaai' van de scheepswerf geen belemmering meer vormt. Voorts mogen ingevolge artikel 26, zevende lid, onder d, van de planvoorschriften, geen andere bezwaren vanuit onder meer milieukwaliteit bestaan tegen de wijziging.
2.5.2. Ten noordoosten van de woningbouwlocatie exploiteert Reinplus aan de andere zijde van de dijk een bunkerstation, dat is afgemeerd in de Rijn. Het bunkerstation valt buiten het plangebied. Ter zitting is gebleken dat thans een bestemmingsplan voor het buitengebied in voorbereiding is waarin het bunkerstation zal worden opgenomen. In de plantoelichting is het bunkerstation aangemerkt als categorie 4.1-bedrijf.
Aan het deskundigenbericht kan het volgende worden ontleend. Het bunkerstation is met een loopbrug verbonden met de dijk. Het bunkerstation functioneert als een tank- annex servicestation voor de scheepvaart. Gemiddeld komen er 15 tot 20 schepen op de dag en 5 of 6 in de nacht. Naast de levering van producten via het bunkerstation behoort ook een bunkerschip tot het bedrijf. Dit bunkerschip vaart de rivier op om brandstof te leveren aan schepen. Het bunkerstation is door de week geopend van 6 uur 's ochtends tot 10 uur 's avonds. Op afroep is buiten deze uren levering mogelijk. Het bunkerstation wordt bevoorraad via het water en via de dijk. De afstand tussen de dichtstbijzijnde te realiseren woningen en de dijk waar de goederen worden afgeleverd bedraagt 15 tot 20 meter. De afstand van de dichtstbijzijnde te realiseren woning en het bunkerschip bedraagt iets meer dan 50 meter.
2.5.3. Op 22 augustus 1995 is aan Reinplus een milieuvergunning verleend voor het bunkerbedrijf. Deze vergunning is onherroepelijk.
In artikel 1.18 van de vergunningvoorschriften is het maximale equivalente geluidniveau veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige installaties, alsmede veroorzaakt door werkzaamheden, in de dag-, avond- en nachtperiode op enig punt 50 meter van het bunkerschip voorgeschreven.
Ingevolge artikel 1.19 van de vergunningvoorschriften mogen op de beoordelingsplaatsen de toelaatbare piekwaarden van het door de inrichting veroorzaakte geluidniveau in de dagperiode niet meer bedragen dan 70 dB(A).
In het deskundigenbericht wordt opgemerkt dat de vergunde activiteiten niet binnen de vergunde geluidwaarden kunnen worden uitgeoefend. Ter zitting is gebleken dat een procedure tot wijziging van deze milieuvergunning is gestart.
2.5.4. In opdracht van Bouwfonds is door DGMR een akoestisch rapport opgesteld. Volgens dit rapport van 13 oktober 2003 bedraagt de maximale waarde van de geluidbelasting voor de dagperiode ten gevolge van de vergunde bedrijfssituatie ter hoogte van de dichtstbijzijnde direct bestemde woning 73 dB(A). Ter hoogte van de dichtstbijzijnde woning die is voorzien in het wijzigingsgebied bedraagt deze waarde 71 dB(A). Dit geluidniveau wordt veroorzaakt door optrekkende vrachtwagens op het terrein van de inrichting, op de kade.
Het oordeel van de Afdeling
2.6. Zoals uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken heeft de gemeenteraad de vraag of in en nabij de te realiseren woningen uit het oogpunt van geluid een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd bevestigend beantwoord op de enkele grond dat de afstand van dichtstbijzijnde te realiseren woningen tot het bunkerschip meer dan 50 meter bedraagt.
Ter beantwoording van de vraag of van een goede ruimtelijke ordening sprake is, zijn de normen die aan de milieuregelgeving kunnen worden ontleend echter slechts één onderdeel van de in beschouwing te nemen aspecten binnen de brede afweging van alle bij een goede ruimtelijke ordening betrokken belangen. Uit de omstandigheid dat krachtens de milieuvergunning geluidnormen gelden tot op een afstand van 50 meter van het bunkerschip volgt niet dat op een grotere afstand van het bunkerschip zonder meer een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd is. Dit geldt te meer nu enerzijds de afstand van de dichtstbijzijnde woningen tot de grens van de inrichting, te weten de kade waar onder meer wordt geladen en gelost, slechts 15 tot 20 meter bedraagt, het bedrijf in de plantoelichting, in de paragraaf "Bedrijven en milieuzonering", is aangemerkt als een categorie 4.1-bedrijf en de gemeenteraad heeft gesteld dat handhaving van de geluidnormen noch verplaatsing van het 80 jaar oude bedrijf een reële optie is, terwijl anderzijds in het plan niet is aangegeven met welke maatregelen een goed woon- en leefklimaat in de nieuwe woningen kan worden gegarandeerd. Nu voorts is gebleken dat wordt gewerkt aan een passende regeling voor het bunkerstation, zowel in het kader van de bestemmingsregeling voor het buitengebied als wat betreft de milieuvergunning, en ter zitting namens de gemeenteraad is gesteld dat daarbij in beginsel als uitgangspunt heeft te gelden dat moet worden uitgegaan van de inrichting als geheel, inclusief de laad- en losactiviteiten op de kade, heeft verweerder zich naar aanleiding van de te verwachten maximale geluidbelasting van 73 dB(A) op een deel van het Bijlandtterrein in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat nader onderzoek is vereist naar de wijze waarop een goed woon- en leefklimaat op dat terrein kan worden gegarandeerd.
Gelet op het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de bestreden plandelen in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening. Hij heeft daarom terecht daaraan goedkeuring onthouden.
2.6.1. Zoals de Afdeling onder meer reeds heeft overwogen in haar uitspraak van 15 mei 2000, nr. E01.99.0113/1 (Gst. 2001, 7133, 8), mag na goedkeuring van een wijzigingsbevoegdheid de aanvaardbaarheid van de nieuwe bestemming in beginsel als een gegeven worden beschouwd. Ten aanzien van wijzigingsbevoegdheid 5, waarmee bestemmingen kunnen worden gewijzigd in de bestemming "Woondoeleinden", is verweerder derhalve terecht thans, bij de beoordeling van het bestemmingsplan, al nagegaan of het realiseren van woningen in het gebied waarop deze wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft in beginsel planologisch aanvaardbaar is. Nu verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat nader onderzoek is vereist naar de wijze waarop ter plaatse een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd, heeft hij in redelijkheid tevens goedkeuring kunnen onthouden aan de in artikel 26, zevende lid, van de planvoorschriften, opgenomen wijzigingsbevoegdheid 5, ten behoeve van het Bijlandtterrein.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, Voorzitter, en mr. H.Ph.J.A.M. Hennekens en mr. M.W.L. Simons-Vinckx, Leden, in tegenwoordigheid van mr. B.C. Bošnjaković, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Buuren w.g. Bošnjaković
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 december 2005